Lijfrenteclausule en studierenten

Besluit van 13 maart 1944, nr. 17

In antwoord op ..... deel ik u het volgende mede.

Op de door u genoemde polissen zijn voor een reeks van jaren betrekkelijk geringe uitkeeringen van kapitaal (studierenten) verzekerd. Ik acht het onaannemelijk, dat bij dezen vorm van verzekering wezenlijk het voornemen bestaat de uitkeeringen aan te wenden voor den aankoop van lijfrenten. De in een polisclausule neergelegde overeenkomst, dat de verzekerde uitkeeringen uitsluitend zullen worden aangewend tot aankoop van lijfrente, zou dan ook niet als een werkelijke wilsverklaring, doch als schijnovereenkomst moeten worden opgevat.

Uit uw brief meen ik te mogen afleiden, dat u het vorenstaande reeds hebt ingezien, en dat u om die reden tot de door u geredigeerde clausule bent overgegaan. Daarbij bent u er blijkbaar van uitgegaan, dat elke polis van levensverzekering waarop kapitaal verzekerd is door het stellen van een clausule voor de heffing van de inkomstenbelasting met een polis van lijfrente kan worden gelijkgesteld, m.a.w. dat den verzekeringnemer de keuze is gelaten geen aftrek van premiën te genieten, in welk geval later het rentebestanddeel der uitkeeringen wordt belast, dan wel zich door middel van zekere clausule premie-aftrek te verzekeren, in welk geval hij later de volle uitkeeringen (en eventueele afkoopsommen) belast zou zien. Er kan echter geen twijfel over bestaan, dat art. 6, lid 4, der uitvoeringsbeschikking, dat spreekt van polissen waarop een kapitaal verzekerd is, dat uitsluitend kan worden aangewend tot aankoop van lijfrente, niet slaat op polissen waarop kapitaal verzekerd is dat stellig niet tot aankoop van lijfrente zal strekken. Het is duidelijk, dat art 6, lid 4, een materieel criterium stelt, en niet de mogelijkheid opent door een clausule met uitsluitend formeele beteekenis een keuze van al dan niet premie-aftrek uit te brengen. Het feit, dat een wezenlijk lijfrentebeding steeds herroepelijk is, doet aan een en ander niet af.

De Wnd. Secretaris-Generaal van het Departement van Financiën,

Noot 1. Zie de rose aanschrijving IB 312.

Noot 2. Deze brief was verwerkt in B.i.b. no. 7981.

Noot 3. Voor art. 6, lid 4, der Uitvoeringsbeschikking leze men thans art. 4, lid 3, van de Uitvoeringsresolutie Inkomstenbelasting 1953.