Lijfrenten en kapitaalverzekeringen; begrip levensverzekering; overgangsregeling

Besluit van 22 juli 1993, nr. DB93/3244M

1. Inleiding

De zogenoemde "Wet Brede herwaardering" (Wet van 12 december 1991, Stb. 697) heeft met ingang van 1 januari 1992 geleid tot de invoering van een nieuw regime in de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) voor lijfrenten en kapitaalverzekeringen. Eén van de onderdelen van dat nieuwe regime houdt in dat voor de sfeer van kapitaalverzekeringen en lijfrenten in de artikelen 25, tweede lid, respectievelijk 45, vierde lid, van de Wet is bepaald dat onder levensverzekering wordt verstaan een overeenkomst van levensverzekering als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf (Stb. 1992, 442). Het gevolg van deze nieuwe omschrijving is onder meer dat het zogenoemde kans-op-nadeel-vereiste, waaraan op grond van de fiscale jurisprudentie moest zijn voldaan om van een kapitaalverzekering te kunnen spreken, zijn van belang voor de fiscale kwalificatie van een overeenkomst heeft verloren, doch dat wel dient te worden voldaan aan de criteria op grond van genoemd artikel 1, eerste lid, onderdeel b.

2. Nieuwe criteria van de Verzekeringskamer

Met uitvoering van de genoemde Wet toezicht verzekeringsbedrijf is de Verzekeringskamer belast. Uit dien hoofde is de Verzekeringskamer bevoegd voor de toepassing van die wet te bepalen welke inhoud dient te worden gegeven aan het begrip levensverzekering. De "Wet Brede herwaardering" tezamen met het feit dat er onduidelijkheden bleken te bestaan met betrekking tot de interpretatie van het begrip levensverzekering hebben de Verzekeringskamer aanleiding gegeven tot het opstellen van nadere criteria op dit terrein.
Deze houden samengevat in dat van een levensverzekering eerst sprake kan zijn indien de verzekeringnemer/begunstigde een gerede kans heeft dat de overeenkomst hem substantieel meer oplevert dan de waarde van de ter zake betaalde premies vermeerderd met het daarmee door de verzekeraar behaalde rendement. De rekenregels die in deze dienen te worden toegepast, zijn opgenomen in een rapport van een werkgroep die is ingesteld door de Verzekeringskamer.
De verzekeringskamer hanteert de genoemde nadere criteria voor overeenkomsten die zijn gesloten na 30 juni 1993 alsmede voor overeenkomsten die na die datum zijn gewijzigd. Overeenkomsten kunnen na die datum nog wel worden gesloten zonder dat zij voldoen aan de nadere criteria, doch deze dienen als dan vóór 1 januari 1994 met inachtneming van die criteria worden aangepast. Overeenkomsten die zijn gesloten vóór 1 juli 1993 en die niet voldoen aan de nieuwe criteria, worden door de verzekeringskamer aangemerkt als overeenkomsten van levensverzekering (eerbiedigende werking).

3. Het fiscale begrip levensverzekering

Voor de toepassing van de artikelen 25, tweede lid, en 45, vierde lid, van de Wet, tekst met ingang van 1 januari 1992, dient te worden aangesloten bij de uitleg die door de Verzekeringskamer wordt gegeven aan het begrip levensverzekering. Dit uitgangspunt brengt mee dat voor overeenkomsten gesloten van 30 juni 1993 en voor overeenkomsten die na die datum zijn gewijzigd, dient te worden aangesloten bij de nadere criteria die door de Verzekeringskamer zijn gesteld. Voorts houdt dit uitgangspunt in dat ten aanzien van overeenkomsten die door verzekeringsmaatschappijen zijn gesloten vóór 1 juli 1993 en die nadien niet zijn gewijzigd, dient te worden aangesloten bij de in paragraaf 2 beschreven maatregel met eerbiedigende werking die de Verzekeringskamer heeft genomen voor dergelijke overeenkomsten.
Ter voorkoming van misverstand zij opgemerkt dat het aansluiten bij deze eerbiedigende werking uiteraard niet zover gaat dat specifieke fiscale voorwaarden voor kapitaalverzekeringen en lijfrenten niet van toepassing zouden zijn. Kapitaalverzekeringen bij voorbeeld die zijn gesloten vóór 1 januari 1992 en ter zake waarvan wordt beoogd het vóór die datum geldende regime van vrijstellingen op grond van artikel 76 van de Wet van toepassing te doen zijn, dienen te voldoen aan het kans-op-nadeel-vereiste als bedoeld in paragraaf 1.

4. Werkwijze in de praktijk

Voor overeenkomsten die door verzekeringsmaatschappijen in de periode 1 januari 1992 tot 1 juli 1993 zijn gesloten en ter zake waarvan de verzekeringskamer niet specifiek heeft bepaald dat geen sprake is van een levensverzekering, kan ervan worden uitgegaan dat deze zijn aan te merken als levensverzekering in fiscale zin; dit laatste behoudens voorkomende gevallen waarin ik nog anders aangeef. Met betrekking tot overeenkomsten die na 30 juni 1993 zijn gesloten, heb ik het voornemen aan te geven op welke wijze in de praktijk dient te worden beoordeeld of in voorkomende gevallen aan de criteria voor levensverzekeringen is voldaan.

De Staatssecretaris van Financiën,

namens deze,

De Directeur-Generaal der Belastingen,

MR. J.N. VAN LUNTEREN.