Eigen woning. Kapitaalverzekeringen. Premiedepot.            VERVALLEN M.I.V. BESLUIT CPP2005/2727M

Besluit van 21 december 2000, nummer CPP2000/2753M

Centrum voor proces- en productontwikkeling, Domein belastingen op arbeid en vermogen.

De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Dit besluit is opnieuw uitgebracht voor de toepassing van de Wet IB 2001. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd ten opzichte van de regelingen die golden voor de toepassing van de Wet IB 1964: de besluiten van datum 6 januari 1992, nr. DB91/5391, van 24 november 1994, nr. DB94/2841, van 30 maart 1998, nr. DB98/1230M, vragen A6, A7, A8 en A9. In onderdeel "gevolgen voor de Wet IB 2001" is aangegeven wat de fiscale gevolgen zijn voor de toepassing van de Wet inkomstenbelasting 2001 van het al dan niet kwalificeren als reëel premiedepot.

1. Inleiding.
Aan mij is diverse keren een standpuntbepaling gevraagd ten aanzien van premiedepots bij kapitaalverzekeringen. Ik heb daarop het volgende geantwoord.

Verschillende levensverzekeringsmaatschappijen stellen verzekeringnemers, die op grond van een bij de levensverzekeringsmaatschappij afgesloten overeenkomst periodieke premies zijn verschuldigd, in de gelegenheid voor alle of een aantal premies een depotstorting te verrichten.Het gestorte bedrag wordt afzonderlijk geadministreerd; het draagt rente, welke op het depot wordt bijgeschreven.

Op de premievervaldagen worden de premies van het depot afgeboekt. Het bedrag van de depotstorting wordt zodanig berekend dat het samen met de bij te schrijven interest juist voldoende zal zijn om de premies te dekken waarvoor het depot wordt gesteld. Overlijdt de verzekerde voordat alle premies verschenen zijn, dan wordt het restant van het depot, zijnde de contante waarde van de nog niet verschenen premies, aan de erfgenamen uitgekeerd.

2. Fiscale toets van een premiedepot.

2.a Algemeen
In verband met het antwoord op de vraag of de premies als betaald kunnen worden beschouwd na de afboeking ten laste van het depot op de vervaldag, is van belang of sprake is van een reëel depot.

Naar mijn oordeel is aan de essentie van het premiedepot voldaan indien de verzekeringnemer de beschikkingsmacht ,zowel bij leven als in het geval van overlijden, over de in depot gestorte gelden in voldoende mate blijft behouden; van een premiedepot kan niet worden gesproken indien de verzekeringnemer wezenlijke belemmeringen ontmoet bij voortijdige opeising van het saldo van de depotrekening.

Indien de depotvoorwaarden de beschikkingsmacht van de contractant over de in "depot" gestorte gelden in de weg staan, is naar mijn oordeel sprake van vooruitbetaalde premies of van een koopsomstorting. Bij zogenoemde levenhypotheken met depot dienen alle relevante omstandigheden, dus ook de (eventuele) bepalingen in de hypotheekakte met betrekking tot de beschikkingsmacht over de in depot gestorte gelden in de beoordeling te worden betrokken.

2.b Voorwaarden voor reëel premiedepot
Naar mijn oordeel bestaat er voor de verzekeringnemer voldoende beschikkingsmacht over het premiedepot indien door de financiële instelling geen of geen verdergaande voorwaarden worden gesteld dan één of meer van de volgende voorwaarden:

1. voor opzegging van het premiedepot geldt een opzegtermijn van ten hoogste drie maanden;

2. indien bij opzegging een vergoeding wordt gevraagd voor administratiekosten is die zodanig, dat deze niet prohibitief is voor opname van het depot (een vergoeding van bij voorbeeld 1% van de depotwaarde met een minimum van € 100 (f 220) acht ik zowel in relatieve als in absolute zin zodanig dat naar mijn oordeel geen sprake is van een prohibitieve vergoeding);

3. indien bij opzegging in verband met wijziging van de rentestand een vergoeding in rekening wordt gebracht, is deze niet hoger dan overeenkomt met het door de financiële instelling te lijden rentenadeel.

Premiedepots die louter één of meer van de genoemde voorwaarden kennen, worden door mij aangemerkt als reële premiedepots. De desbetreffende financiële instellingen behoeven derhalve hun depotvoorwaarden niet aan mij voor te leggen.

3. Depots inzake lijfrentecontracten.

Het antwoord op de vraag of sprake is van een reëel depot is overigens niet alleen van belang voor kapitaalverzekeringen maar - in verband met de premie-aftrek en voor de bepaling van de heffings- grondslag in BOX III - eveneens voor lijfrente-overeenkomsten.

4. Vragen en antwoorden inzake premiedepots.

a. Opname premiedepot eerst na toestemming van de gemeente

Vraag:
In het systeem van gemeentegarantie zoals dat tot vóór enkele jaren gold, werd in verband met de garantie geëist dat een door de belanghebbende gevormd premiedepot ten behoeve van een kapitaalverzekering eerst zou kunnen worden opgenomen na toestemming van de gemeente. Bestaat er als gevolg van die toestemmingsclausule nog wel een zodanige beschikkingsmacht over het premiedepot om dit te kunnen aanmerken als een reëel .

Antwoord:
Er is sprake van een reëel premiedepot indien de belanghebbende jegens de verzekeraar in voldoende mate de beschikkingsmacht heeft over het premiedepot. Aan de vaststelling dat sprake is van een reëel premiedepot staat niet in de weg dat de belanghebbende zich jegens een derde - in de vraagstelling de gemeente - heeft verbonden het premiedepot eerst op te vragen na diens toestemming.

b. Premiedepot niet opvraagbaar bij overlijden premiebetaler

Vraag:
Indien met betrekking tot een kapitaalverzekering de verzekeringnemer en de premiebetaler niet dezelfde persoon zijn en met betrekking tot het gevormde premiedepot geldt dat dit uitsluitend na het overlijden van de premiebetaler niet door de verzekeringnemer kan worden opgevraagd, is dan sprake van een reëel premiedepot? Ter toelichting zij opgemerkt dat deze clausule wordt gehanteerd om te voorkomen dat als gevolg van het opvragen van het premiedepot na het overlijden de begunstigde geen toereikende kapitaalsuitkering ontvangt.

Antwoord:
Onder deze omstandigheden is sprake van voldoende beschikkingsmacht over het premiedepot; het depot kan worden aangemerkt als een reëel depot.

c. Premiedepot bij een bancaire instelling in plaats van bij de verzekeraar.

Vraag:
Het premiedepot is niet gevormd bij de verzekeraar doch bij een bancaire instelling, die al dan niet gelieerd is aan de verzekeraar. Het premiedepot is verpand aan de verzekeraar. Is onder deze omstandigheden sprake van een reëel premiedepot?

Antwoord:
Het premiedepot is verpand aan de verzekeraar zodat moet worden aangenomen dat de belanghebbende het depot niet bij de bancaire instelling kan opvragen zonder toestemming van de verzekeraar. Onder deze omstandigheden is geen sprake van een reëel premiedepot.

d. Premiedepot; hertoets financieringsverplichtingen bij opname.

Vraag:
Met betrekking tot een premiedepot dat is gevormd ten behoeve van een kapitaalverzekering in het kader van de financiering van een woning, geldt bij opname dat wordt bezien of de financieringslasten van de belanghebbende te veel toenemen. Is als gevolg van deze hertoets-clausule wel sprake van een reëel premiedepot?

Antwoord:
Als gevolg van de beschreven hertoets-clausule is de belanghebbende in de toekomst niet zonder meer in staat het premiedepot naar believen op te vragen. Aan het opvragen van het depot kunnen als gevolg van die clausule zodanige negatieve gevolgen voor de belanghebbende ontstaan - bij voorbeeld de verplichting de financieringsverplichting gedeeltelijk af te lossen - dat voor hem het depot in feite niet vrij opvraagbaar is. Er is onder deze omstandigheden geen sprake van een reëel premiedepot.

5. Gevolgen voor de Wet IB 2001.
Het aanmerken van een storting als een premievooruitbetaling of als een koopsomstorting leidt er (bij voorbeeld) toe dat een kapitaalverzekering niet (meer) voldoet aan de voorwaarden zoals deze gelden voor een zogenoemde kapitaalverzekering eigen woning. Dit betekent dat de desbetreffende verzekering gaat behoren tot de rendementsgrondslag van BOX III. Indien het premiedepot wordt aangemerkt als een premievooruitbetaling of koopsomstorting, maakt het geen (zelfstandig) deel uit van de rendemenentsgrondslag in BOX III (de koopsomstorting verhoogt de waarde in het economisch verkeer van de kapitaalverzekering). Wellicht ten overvloede merk ik op dat een zogenoemd reëel depot een (zelfstandig) bestanddeel van de rendementsgrondslagsgrondslag in BOX III vormt.

6. Ingangsdatum besluit.
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2001.