Inkomstenbelasting. Invoering regels voor unit-linked lijfrenten; gevolgen voor lijfrenten gesloten vóór 1 januari 1992 VERVALLEN M.I.V. CPP2005/2728M

Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, domein belastingen op arbeid en vermogen

Besluit van 4 april 2005, nr. CPP2005/318M

De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

 

1. Inleiding

Op 1 januari 2005 is artikel 2a Uitvoeringsregeling IB 2001 in werking getreden. Met dat artikel wordt uitvoering gegeven aan de in artikel 1.7, derde lid, Wet IB 2001 opgenomen mogelijkheid om bij ministeriële regeling regels te stellen voor lijfrenten waarvan de uitkeringen zijn ingegaan en waarvan de hoogte van de uitkeringen niet voor de gehele uitkeringsperiode in euro’s is vastgesteld. Deze regels gelden met ingang van 1 januari 2005 voor de volgende zogenoemde unit-linked-lijfrenten in de uitkeringsfase:

1. Lijfrenten die zijn gesloten met ingang van 1 januari 2001 en waarop het regime van de uitgaven voor inkomensvoorzieningen als bedoeld in artikel 3.124, onderdelen a en b, Wet IB 2001 van toepassing is;

2. Lijfrenten gesloten vóór 1 januari 2001 waarop het zogenoemde regime van de Brede herwaardering van de Wet IB 1964, tekst met ingang van 1992, van toepassing is. Op dergelijke lijfrenten is op grond van Hoofdstuk 2, Artikel I, Onderdeel T, Invoeringswet Wet IB 2001 met ingang van 1 januari 2001 het regime van de Wet IB 2001 van toepassing, onder meer als het gaat om de toegestane vormgeving van de lijfrente.

Artikel 2a Uitvoeringsregeling IB 2001 is met andere woorden niet van toepassing op lijfrenten die zijn gesloten vóór 1 januari 1992 en die niet zijn aangepast aan het regime van de Brede herwaardering of aan de Wet IB 2001. Op deze lijfrenten blijft met ingang van 2001 op grond van Hoofdstuk 2, Artikel I, Onderdeel O, Invoeringswet Wet IB 2001 in samenhang met artikel 75, Wet IB 1964, tekst 2000, het regime van de Wet IB 1964, tekst 1991, van toepassing. Hierna ga ik in op de gevolgen van de invoering van de regels in artikel 2a voor dergelijke lijfrenten.

2. Fiscale behandeling unit-linked-lijfrenten in de Wet IB 1964

Tijdens de parlementaire behandeling van de Wet IB 1964 is aan de orde geweest of lijfrenten waarbij de uitkeringen gedurende de gehele looptijd afhankelijk zijn van de waarde van aandelen kwalificeren als lijfrenten in fiscale zin, een en ander toegespitst op de toentertijd actuele verzekeringen luidende in zogenoemde Waerdije-fracties. Daarop is uitgedragen dat lijfrenten waarbij de uitkeringen worden berekend als de tegenwaarde van een tevoren bepaald aantal fracties voldoen aan het wettelijke vereiste dat sprake moet zijn van een reeks vaste en gelijkmatige periodieke uitkeringen.

Dit standpunt is later specifiek ten aanzien van lijfrenten die vallen onder het regime van de Brede Herwaardering in een beleidsbesluit herhaald (Vraag en antwoord B.29, Besluit van 30 maart 1998, nr. DB1998/1230M, onder meer gepubliceerd in V-N 1998/17.3).

Naar aanleiding van de voortschrijdende ontwikkeling van unit-linkedproducten door de verzekeringsbranche – vele producten hebben weinig gelijkenis met de verzekeringen op basis van Waerdije-fracties - is de vraag gerezen of sommige aangeboden unit-linked-lijfrenten in de uitkeringsfase nog wel konden worden aangemerkt als reële verzekeringen van oudedagsvoorzieningen en dergelijke. Met het oog op de regulering van dergelijke lijfrenten zijn voor de toepassing van de Wet IB 2001 in het hiervóór genoemde artikel 2a Uitvoeringsregeling IB 2001 nadere regels opgenomen. Deze regels zijn ruimer dan het hiervóór aangehaalde standpunt dat een lijfrente waarbij gedurende de gehele looptijd gelijkmatig (de tegenwaarde van) een vast aantal aandelen is verzekerd en wordt uitgekeerd, kan worden aangemerkt als een lijfrente in fiscale zin.
Voor de onderhavige lijfrenten waarop nog het regime van de Wet IB 1964, tekst tot en met 1991 van toepassing blijft, is – zoals hiervoor is opgemerkt - genoemd artikel 2a formeel niet van toepassing, zodat alleen de systematiek van de zogenoemde Waerdije-fracties voor dergelijke lijfrenten op unit-linked-basis mogelijk zou zijn. Omdat dat in de praktijk verwarrend werkt, kom ik tot de in paragraaf 3 opgenomen goedkeuring.

3. Fiscale behandeling met ingang van 1 januari 2005 van lijfrenten gesloten vóór 1992

Ik keur vooruitlopend op wetgeving goed dat voor unit-linked-lijfrenten waarvoor het regime van de de Wet IB 1964, tekst tot en met 1991, nog geldt, mede artikel 2a Uitvoeringsregeling IB 2001 in de uitkeringsfase van overeenkomstige toepassing is. Bedoelde wetgeving zal worden opgenomen in een in de loop van 2005 in te dienen wetsvoorstel.
Ter voorkoming van misverstand merk ik op dat zodra een lijfrente in de uitkeringsfase niet (meer) voldoet aan de systematiek van de Waerdije-fracties danwel de regels van artikel 2a Uitvoeringsregeling IB 2001 heffing plaatsvindt over de gehele waarde van de lijfrente omdat die in fiscale zin is afgekocht.
Voor op 1 januari 2005 reeds ingegane lijfrenten kan artikel 45b, Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 op overeenkomstige wijze toepassing vinden. Dit houdt in dat dergelijke ingegane lijfrenten in beginsel ook met ingang van 2005 ongewijzigd kunnen blijven doorlopen. Dit leidt uitzondering in de in artikel 45b, tweede en derde lid, Uitvoeringsregeling IB 2001 genoemde gevallen waarin de lijfrente wordt gewijzigd.

4. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2005.