Giften. Minimale looptijd van periodieke giften               VERVALLEN

Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, domein belastingen op arbeid en vermogen

Besluit van 29 november 2000, nr. CPP2000/2715M

De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Dit besluit is opnieuw uitgebracht voor de toepassing van de Wet IB 2001. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd ten opzichte van de regeling die gold voor de toepassing van de Wet IB 1964, besluit van 10 maart 1997, nr. DB97/273M.

1. Inleiding
Vanuit het notariaat is mijn aandacht gevraagd voor een probleem met periodieke giften. Ook binnen de Belastingdienst is de vraag gerezen of een bepaalde contractvorm aan de wettelijke voorwaarden voldoet. In Infobulletin 95/736 wordt melding gemaakt van een procedure waarin dit probleem aan de orde is.

2. Probleem
In veel gevallen waarin vijf termijnen worden geschonken, is geregeld dat de eerste termijn vervalt op de dag van het sluiten van de overeenkomst of kort daarna. De volgende vier termijnen vervallen vervolgens met tussenpozen van een jaar. Feitelijk is de verplichting tot het doen van periodieke giften dan na ruim vier jaar geëindigd. In de bij punt 1 bedoelde procedure stelt de inspecteur dat niet is voldaan aan de voorwaarde om gedurende ten minste vijf jaren ten minste jaarlijks termijnen uit te keren. Daarnaast stelt hij de kwalificatie van de eerste termijn als periodieke uitkering ter discussie, omdat voor deze termijn geen sterfterisico wordt gelopen.

3. Beleid
Hoewel ik het standpunt van de inspecteur met betrekking tot de looptijd niet onverdedigbaar acht, vind ik het gelet op het bijzondere karakter van deze periodieke giften, niet wenselijk om wijziging aan te brengen in de praktijk waarin de bedoelde contractvorm werd aanvaard. Het heeft dan ook mijn instemming dat aftrek wordt verleend voor giften op basis van overeenkomsten die zijn vormgegeven als omschreven in punt 2 hiervoor.

Daarnaast acht ik het, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 3 november 1982, nr. 21 492 (BNB 1983/39*), niet zinvol om voor deze overeenkomsten het standpunt in te nemen dat de eerste termijn geen periodieke uitkering zou zijn.

4. Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2001.