Oudedagsreserve. Toevoegen in jaar van staken

Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, domein winstbelastingen

Besluit van 9 november 2001, nr. BCPP 2001/3034M

De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Dit besluit is opnieuw uitgebracht voor de toepassing van de Wet IB 2001. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd ten opzichte van de regeling die gold voor de toepassing van de Wet IB 1964, besluit van 4 februari 2000, nr. DB2000/298M. Het besluit is herzien in verband met de omzetting van guldensbedragen in eurobedragen per 1 januari 2002 en tevens is een omissie hersteld.

Mij is de volgende vraag voorgelegd:

In artikel 3.68, eerste en tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) is het volgende bepaald:

1. De toevoeging aan de oudedagsreserve over een kalenderjaar bedraagt 12 % van de winst die de belastingplichtige als ondernemer uit een onderneming geniet, maar niet meer dan € 9.871 (f 21.753). De op grond van de eerste volzin bepaalde toevoeging wordt verminderd met de ten laste van die winst gekomen premies en andere bijdragen uit hoofde van pensioenregelingen.

2. De op grond van het eerste lid berekende toevoeging bedraagt ten hoogste het bedrag waarmee het ondernemingsvermogen bij het einde van het kalenderjaar de oudedagsreserve bij het begin van het kalenderjaar te boven gaat.

Een vergelijkbare regeling was sinds 1998 opgenomen in de Wet op de inkomstenbelasting 1964.

In het jaar van staken van een onderneming is het ondernemingsvermogen bij het einde van het kalenderjaar nihil. Door de bepaling van artikel 3.68, tweede lid, van de Wet kan, als gevolg van het ontbreken van ondernemingsvermogen bij het einde van het kalenderjaar, in het jaar van staken niet toegevoegd worden aan de oudedagsreserve. Kan met toepassing van de hardheidsclausule in het jaar van staken gedoteerd worden aan de oudedagsreserve?

Gelet op de wettelijke regeling, die van toepassing was tot en met 31 december 1997 en de doelstelling van de oudedagsreserve, keur ik, met toepassing van de hardheidsclausule, goed dat over het jaar van staken van een onderneming, waarbij aan het einde van het kalenderjaar ondernemingsvermogen ontbreekt, kan worden toegevoegd aan de oudedagsreserve onder de volgende voorwaarden:

1. De toevoeging aan de oudedagsreserve over een kalenderjaar bedraagt 12 % van de winst die de belastingplichtige als ondernemer uit een onderneming geniet, maar niet meer dan € 9.871 (f 21.753). De op grond van de vorige volzin bepaalde toevoeging wordt verminderd met de ten laste van die winst gekomen premies en andere bijdragen uit hoofde van pensioenregelingen.

2. De op grond van voorwaarde 1 berekende toevoeging bedraagt ten hoogste het bedrag waarmee het ondernemingsvermogen bij het staken van de onderneming de oudedagsreserve bij het begin van het kalenderjaar te boven gaat.

3. De toevoeging aan de oudedagsreserve over het jaar van staken wordt gebruikt om een lijfrente aan te schaffen, zoals bedoeld in artikel 3.70, eerste lid, onderdeel a, juncto artikel 3.128 van de Wet.

Aan de overige voorwaarden voor toevoeging aan de oudedagsreserve dient te zijn voldaan.

Dit besluit vervangt het besluit van 19 december 2000, nr. CPP2000/2311M en treedt in werking met ingang van het belastingjaar 2001.