Lijfrentetermijn onderdeel van complex van tegenover elkaar staande rechten en verplichtingen; geen aftrekbare gift

UITSPRAAK BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
Belastingkamer : Tweede meervoudige
Zaaknummer : BK 95/00635
Datum uitspraak : 3 augustus 1999
Belastingmiddel : Inkomstenbelasting
 
Arrest Hoge Raad : Klik hier voor het arrest
Zaaknummer : 35.587
Datum arrest : 21 maart 2001 YS
 
Conclusie A-G : Klik hier voor conclusie

U I T S P R A A K

van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, tweede meervoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer B, wonende te E, tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid particulieren te E van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op zijn bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van fl. 44.825,=. Deze aanslag is, na tijdig daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Belanghebbende is van die uitspraak tijdig en op regelmatige wijze in beroep gekomen bij het Hof. Terzake van dit beroep heeft de Griffier van belanghebbende een recht geheven van fl. 75,=. De Inspecteur heeft het beroep bij vertoogschrift bestreden.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgehad ter zitting van het Hof van 20 februari 1997 te 's-Hertogenbosch. Daar zijn toen verschenen en gehoord de heer mr.B, verbonden aan M, advocaten en belastingadviseurs te U, als gemachtigde van belanghebbende, tot bijstand vergezeld van de heer S, bestuurslid van de na te melden te Amsterdam gevestigde Stichting Werk van Maria, Mannelijke Tak, en van de heer J, alsmede, namens de Inspecteur, de heer H, bijgestaan door de heer mr. G, beiden verbonden aan de vorengenoemde eenheid van de rijksbelastingdienst.
Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de Inspecteur. Het Hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding. Voorts heeft belanghebbende te dezer zitting met toestemming van de Inspecteur twee boekwerkjes overgelegd, te weten
-Opera di Maria, statuti generali (hierna: de statuten of stat.), en
-Opera di Maria, regolamento della sezione dei focolarini (hierna: het reglement of regl.).

2. Vaststaande feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het, deels daarvan afwijkende, verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. Belanghebbende is lid van de Opera di Maria (Movimento dei Focolari), meer in het bijzonder van de na te melden, te E gevestigde leefgemeenschap (focolare) van de eveneens na te melden, van deze beweging (hierna: de Focolarebeweging) deel uitmakende sezione dei focolarini.
2.2. De Focolarebeweging is bij decreet van 5 december 1964 ingesteld door de Congregazione del Concilio van het Vaticaan. Zij is door de Pauselijke Raad voor de Leken (Pontificium Consilium Pro Laicis) erkend als een associazione di fedeli privata, universale, dat wil zeggen als een lekenorde. Die erken-ning vond plaats bij decreet van de Heilige Stoel van 29 juni 1990 en leidde tot rechtspersoonlijkheid naar kerkelijk recht.
2.3. De statuten van de Focolarebeweging worden vastgesteld en herzien door de Assemblea generale van die beweging (hierna: de Assemblee). De laatste statutenwijziging is bij decreet van 25 oktober 1994 goedgekeurd door de Pauselijke Raad voor de Leken. De ter zitting overgelegde statuten zijn de statuten zoals die na deze wijziging luiden.
2.4. De Focolarebeweging bestaat ingevolge de artikelen 11 en 12 van de statuten uit sezioni (secties), branche (takken) en movimenti (bewegingen). Verder is de Focolarebeweging ingevolge artikel 10 van de statuten verdeeld in zones (geografische eenheden).
2.5. De statuten bevatten de fundamentele normen voor ieder die deel uitmaakt van de Focolarebeweging (art. 21 stat.). Uitgangspunt is dat alle goederen "in maniere diversificate a seconda delle varie vocazioni" in gemeenschap worden gebracht (art. 22 stat.). Centraal staan daarbij het vertrouwen in de goddelijke voorzienigheid (art. 23 stat.) en de hoge plicht de eigen talenten vrucht te laten dragen ten behoeve van de gemeenschap teneinde te voorzien in de eigen behoeften en die van de Focolarebeweging (art. 24 stat.).
2.6. Alleen de President van de Focolarebeweging beslist welke goederen worden verworven of vervreemd (art. 26 stat.). Het beheer daarvan vindt plaats door de verschillende secties, takken, bewegingen en zones, maar de eigendom blijft in beginsel berusten bij de Focolarebeweging (art. 27 stat.).
De President benoemt voor elke zone twee verantwoordelijke vertegenwoordigers (artt. 90 en 105 stat.). Deze vertegenwoordigers mogen met toestemming van de President entiteiten naar locaal recht oprichten welke geld en goederen mogen verwerven ter bereiking van het doel van de beweging (art. 110 stat.). De te Amsterdam gevestigde Stichting Werk van Maria, Mannelijke Tak, (hierna: de Stichting) is een dergelijke entiteit en is als zodanig eigenaar van alle in Nederland gelegen onroerende zaken van de Focolarebeweging.
2.7. Van de Focolarebeweging maken ingevolge artikel 11 van de statuten twee secties deel uit, namelijk de sezione dei focolarini (mannen) en de sezione delle focolarine (vrouwen). Deze secties, welke de dragende elementen van de Focolarebeweging zijn (art. 11 stat.), worden behalve door de statuten geregeerd door hun eigen reglement. Dat reglement wordt door de sectie opgesteld, maar dient door de Assemblee te worden goedgekeurd (art. -66- stat.).
2.8. Het reglement van de sezione dei focolarini is voor het laatst door de Assemblee vastgesteld op 1 oktober 1990. Het ter zitting overgelegde reglement van deze sectie is het reglement zoals dat na deze vaststelling luidt.
2.9. Ieder lid van de sezioni dei focolarini maakt volgens artikel 5 van het reglement deel uit van een focolare (leefgemeenschap). Tot een focolare behoren twee soorten leden: de leden (focolarini) die een vita comune (gemeenschappelijk leven) leiden en de gehuwde leden (focolarini coniugati) die in hun eigen gezin leven (art. 7 regl.). Alle leden moeten samen leven volgens de regels gegeven in de artikelen 21 tot en met 64 van de statuten (art. 12 regl.). De focolarini die in een focolare leven, streven in materieel opzicht naar een volledige gemeenschap van geld en goederen (art. 13 regl.) en brengen daartoe maandelijks alle vruchten van hun werk en wat zij verder nog ontvangen in de gemeenschap in. Elke focolare behoudt slechts datgene wat voor haarzelve noodzakelijk is en brengt de rest in gemeenschap met alle andere focolari (leefgemeenschappen) in de wereld. De in 2.6 bedoelde verantwoordelijke vertegenwoordigers bepalen wat nodig is voor elke focolare in hun zone (art. 14 regl.). In Nederland is de Stichting belast met het ten uitvoer brengen van hetgeen in de beide laatste volzinnen is vermeld.
2.10. Blijkens de artikelen 49 tot en met 53 van de statuten is de zorg voor het welzijn en bij ziekte en overlijden in de eerste plaats een eigen verantwoordelijkheid van de leden tegenover de Focolarebeweging, maar uiteindelijk is die zorg een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid. Zieken worden blijkens artikel 52 van de statuten op elke mogelijke wijze en met de daartoe beschikbare middelen verzorgd. Ook de zorg bij overlijden is gemeenschappelijk (artt. 39 tot en met 45 regl.).
Tegenover de plicht huis en werkkring te verlaten, staat het recht op onderdak en op scholing.
2.11. Als lid kan zich aanmelden ieder die bereid is zijn leven te wijden aan God, levend in een gemeenschap naar het voorbeeld van de Heilige Familie en levend volgens de statuten en het reglement (art. 62 regl.), althans wanneer hij of zij tot dit een en ander geschikt wordt bevonden. De minimumleeftijd bedraagt 17 jaar. Na een voorbereidingsperiode van in de regel twee jaren, waarin een kandidaat nog in zijn eigen werk- en woonomgeving blijft (artt. 62 tot en met 69 regl.) en door focolarini wordt begeleid, volgt voor hen die daartoe toegelaten worden een proefperiode van drie jaren, waarvan normaliter de eerste twee jaren worden doorgebracht in een vormingscentrum van de Focolarebeweging en het laatste jaar wordt doorgebracht in een focolare. Gedurende deze proefperiode worden de vruchten van arbeid zoveel mogelijk afgedragen als ware van een eeuwig lidmaatschap in de zin van artikel 77 van het reglement sprake (art. 74 regl.). Het proeflid behoudt gedurende deze periode de eigendom van en de vrije beschikkingsmacht over zijn goederen.
2.12. Na deze proefperiode kan toelating als focolarino (art. 75 regl.) volgen, waarbij dan gedurende in het algemeen vijf jaren tijdelijke, jaarlijks te vernieuwen geloften van kuisheid, armoede en gehoorzaamheid worden afgelegd (art. 76 regl.). Deze tijdelijke geloften kunnen een of meer jaren worden overgeslagen, maar de periode waarin vijf maal de tijdelijke geloften worden afgelegd, mag niet langer duren dan acht jaren na de toelating als focolarino.
2.13. Gedurende de periode van de tijdelijke geloften behouden de focolarini de eigendom van hun goederen. Het beheer daarvan moet echter worden overgedragen aan daartoe geschikte en bevoegde personen. De vrucht van hun arbeid komt gedurende die periode ten goede aan de gemeenschap van goederen van de focolare waarin zij leven (art. 104 regl.). Na deze periode kan toelating volgen als lid met eeuwigdurende geloften en eerst daarna ontstaan in alle volheid de rechten en plichten als voorzien in het reglement (art. 77 regl.). Met het afleggen van de eeuwigdurende gelofte van armoede doen de focolarini afstand van de eigendom van al hun goederen (art. 105 regl.).
2.14. Kandidaten, proefleden en leden met tijdelijke geloften kunnen reeds uit de sezione dei focolarini worden verwijderd als daar serieuze en juiste gronden voor bestaan (artt. 78 tot en met 80 regl.).
Een lid met eeuwigdurende geloften kan daarentegen alleen uit de sezione worden gezet wanneer hij ernstig in strijd met statuten en reglement heeft gehandeld (art. 81 regl.). Een lid met eeuwigdurende geloften kan bovendien niet uit zijn lidmaatschap worden gezet vanwege fysieke of geestelijke gebreken ontstaan na de eeuwigdurende geloften en ook niet wegens zulke ziekten voordien ontstaan tenzij van verzwijging sprake is geweest (art. 83 regl-.).
2.15. Na uittreden bestaat geen enkel recht op enige teruggave (art. 106 regl.). De verantwoordelijken gaan daarbij met liefde te werk en verschaffen broederlijk elke hulp die zij nodig achten. In het bijzonder helpen zij de uitgetredene op weg in zijn nieuwe leven (art. 85 en art. 106 regl.).
2.16. De Focolarebeweging telt circa 100.000 leden, waarvan er ongeveer 5.000 in een focolare leven. In Nederland bestaan zes focolari, elk bestaande uit drie à vijf personen. Eén van deze focolari is gevestigd te E in een in eigendom aan de Stichting toebehorend pand. Ook gedurende het onderhavige jaar (1992) maakte belanghebbende, geboren in 1958 en ongehuwd, deel uit van deze focolare.
2.17. Belanghebbende legt sinds 1987 jaarlijks de tijdelijke gelofte van armoede af. In december 1993 heeft hij de eeuwigdurende gelofte van armoede afgelegd.
2.18. Bij notariële akte van 20 december 1991 heeft belanghebbende zich verplicht gedurende vijf achtereenvolgende jaren bij in leven zijn jaarlijks, voor het eerst in 1991 en voor het laatst in 1995, een bedrag van fl. 10.000,= uit te keren aan de Stichting.
2.19. Gedurende het onderhavige jaar (1992) was belanghebbende als hoofd onderhoud terreinen en gebouwen in dienstbetrekking werkzaam bij de Stichting A te B. Zijn loon uit deze dienstbetrekking bedroeg in dit jaar in totaal fl. 52.936,=; hierop is een bedrag van in totaal fl. 17.797,= ingehouden aan loonbelasting en premie volksverzekeringen. Belanghebbendes enige andere inkomen in dat jaar bestond uit een bedrag van fl. 17,02 aan rente. Per ultimo van dat jaar werd belanghebbendes vermogen uitsluitend gevormd door bank- en/of girorekeningen met een saldo van in totaal fl. 3.791,37.
2.20. Het netto-salaris uit belanghebbendes onder 2.19 bedoelde dienstbetrekking werd in het onderhavige jaar door zijn werkgever overgemaakt naar een ten name van belanghebbende staande bankrekening. Van deze bankrekening maakte belanghebbende dit netto-salaris maandelijks (bijna) geheel over aan de Stichting. In deze laatste overmakingen is de door belanghebbende in het onderhavige jaar aan de Stichting verschuldigde termijn van fl.10.000,=, als vermeld onder 2.18, begrepen. De focolare te E verkrijgt de door haar benodigde financiële middelen van de Stichting.
2.21. In zijn aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over dit jaar heeft belanghebbende als aftrekbare giften een bedrag van in totaal fl. 14.982,50 in aanmerking genomen. Dit bedrag is te specificeren als volgt:

giften in de vorm van termijnen van lijfrente fl. 10.000,=
overige giften fl. 5.480,75
drempel: 1% van het onzuivere
inkomen ad fl. 49.825,= fl. 498,25
fl. 4.982,50
totaal fl. 14.982,50.
Evenvermeld bedrag van fl. 4.982,50 aan overige giften komt overeen met 10% van belanghebbendes onzuiver inkomen.
In een bijlage bij deze aangifte komt de volgende passage voor:

"Belastingplichtige heeft als intern lid van de Focolarebeweging, ook genoemd Werk van Maria, welke religieuze leefgemeenschap rechtspersoonlijkheid bezit volgens het kerkelijk recht, en welke ingevolge artikel 2 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek als zodanig erkend is naar Nederlands recht, de gelofte van armoede afgelegd en op grond hiervan zijn gehele inkomen over 1992 aan genoemde gemeenschap afgedragen - afdracht die voor een gedeelte tot uitdrukking wordt gebracht in een notariële akte van lijfrente - reden waarom hij voor de rest van het afgedragene onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden nr. 12979 van 19-12-1956 (Hof: gepubliceerd in onder meer BNB 1957/46), in aanmerking wenst te komen voor de maximale vermindering.".

2.22. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur het onder 2.21 vermelde bedrag van fl. 10.000,=, welk bedrag ziet op de door belanghebbende in dit jaar op grond van de onder 2.18 vermelde notariële akte aan de Stichting uitgekeerde termijn van fl. 10.000,=, niet als aftrekbare gift in aanmerking genomen. In verband hiermede heeft hij het door belanghebbende aangegeven belastbare inkomen ad fl. 34.825,= met fl. 10.000,= verhoogd tot fl. 44.825,=.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft de vraag of de Inspecteur de onder 2.22 vermelde correctie terecht heeft aangebracht. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2. De Inspecteur voert ter verdediging van zijn standpunt - kort en zakelijk weergegeven - aan dat tussen belanghebbende, een focolarino met een tijdelijke gelofte van armoede, en een kloosterling met een eenvoudige gelofte van armoede geen te dezen relevant verschil bestaat en dat de Hoge Raad ten aanzien van een dergelijke kloosterling heeft beslist dat diens verplichting om zijn inkomsten af te staan aan de Orde of de Congregatie waartoe hij behoort, deel uitmaakt van het geheel van rechten en verplichtingen dat tussen hem en die Orde of die Congregatie bestaat en dat de voldoening aan een zodanige verplichting niet is te beschouwen als een periodieke uitkering in de zin van artikel 16, eerste lid, onder 2°, onderdeel b, van het Besluit op de Inkomstenbelasting 1941. De Inspecteur verwijst daarbij naar het arrest van de Hoge Raad van 3 februari 1954, BNB 1954/87.
Verder stelt de Inspecteur dat het de bedoeling van de wetgever is geweest alleen als aftrekbare giften in aanmerking te nemen termijnen van lijfrente die vóór de wetswijziging per 1 januari 1984 als periodieke uitkering aftrekbaar waren. De onderhavige uitke-ring was volgens de Inspecteur als gevolg van evenvermeld arrest niet aftrekbaar als persoonlijke verplichting en is dat derhalve nadien ook niet als gift.
Tenslotte stelt de Inspecteur dat nu de notariële akte is verleden op 20 december 1991 en de eerste termijn is verschuldigd vóór of uiterlijk op 31 december 1991 niet is voldaan aan de in artikel 47, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1992; hierna: de Wet) gestelde eis dat de termijnen gedurende vijf of meer jaren ten minste jaarlijks worden uitgekeerd.
Belanghebbende voert - eveneens kort en zakelijk weergegeven - hiertegenover aan dat de gelofte van armoede een hoofdzakelijk hymnisch karakter heeft en dat een dergelijke gelofte slechts een niet afdwingbare intentie tot vrijgevigheid blootlegt. De gelofte van armoede is niet opgenomen in de statuten, maar uitsluitend in het reglement. Het reglement maakt geen onderdeel uit van de statuten en is, anders dan de statuten, niet goedgekeurd door het Vaticaan. De geloften van de focolarini maken derhalve in afwijking van de geloften van kloosterlingen geen deel uit van de aan het kerkelijk recht onderworpen regels. Nu geen sprake is van verplichtingen die voortvloeien uit het kerkelijk recht noch van verplichtingen die voortvloeien uit het interne recht van een zedelijk lichaam kan niet worden geconcludeerd dat sprake is van verplichtingen waarvan ook naar burgerlijk recht de nakoming verplicht is.
Belanghebbende betwist dat niet is voldaan aan de eis dat de termijnen gedurende vijf of meer jaren ten minste jaarlijks worden uitgekeerd.
3.3. Partijen doen hun evenvermelde standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waaronder voor wat belanghebbende betreft de door hem ter zitting voorgedragen en overgelegde pleitnota, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Belanghebbende:
Ten tijde van het verlijden van de notariële akte op 20 december 1991 bezat belanghebbende geen vermogen van enige betekenis en waren zijn inkomsten uit andere bronnen dan arbeid te verwaarlozen. De kans dat een en ander gedurende de looptijd van de lijfrente zou veranderen, was eveneens te verwaarlozen.
Slechts in uitzonderingsgevallen zou belanghebbende van de Focolarebeweging schenkingen mogen doen aan instellingen die, anders dan de Stichting, niet tot de Focolarebeweging behoren.
Het beloop van belanghebbendes verplichtingen jegens de Focolarebeweging bedraagt in het onderhavige jaar circa
fl. 37.000,=, terwijl de waarde van zijn recht op levensonderhoud, huisvesting etc. ongeveer fl. 13.350,= bedraagt. Het verschil tussen deze beide bedragen (het excedent van de verplichtingen boven de rechten) maakt geen deel uit van een eventueel tussen belanghebbende en de Focolarebeweging bestaand geheel van rechten en verplichtingen en is derhalve aftrekbaar als gift.
Aanspraak wordt gemaakt op vergoeding van proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten bestaan uitsluitend uit de kosten van de aan belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

De Inspecteur:
De op pagina zes, onder punt 1, van het vertoogschrift betrokken stelling dat sprake is van een schijnhandeling, wordt ingetrokken.
In de eerste regel van de uitspraak op het bezwaarschrift moet het aldaar voorkomende jaartal 1994 worden gelezen als 1993.
Geen aanspraak wordt gemaakt op vergoeding van proceskosten.

3.4. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de be-streden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van fl. 34.-825,=.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.

4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Het Hof stelt voorop dat voor de beslissing van het onderhavige geschil de Stichting, gelet op hetgeen onder 2.6 en 2.9 met betrekking tot haar doel en werkzaamheid is vermeld, moet worden vereenzelvigd met de Focolarebeweging en dat belanghebbendes betalingen aan de Stichting (mitsdien) strekten ten gunste van de Focolarebeweging zelve. Ook belanghebbende is er ter zitting van uitgegaan dat de Stichting een instelling is welke tot de Focolarebeweging behoort.
4.2. Voorts gaat het Hof er gelet op de verklaring van belanghebbende ter zitting
- dat hij ten tijde van het verlijden van de notariële akte op 20 december 1991 geen vermogen van enige betekenis bezat,
- dat zijn inkomsten uit andere bronnen dan arbeid waren te verwaarlozen en
- dat de kans dat een en ander gedurende de looptijd van de uitkeringen zou veranderen, eveneens was te verwaarlozen,

van uit dat belanghebbende de door hem aan de Stichting toegekende termijnen uitsluitend uit zijn arbeidsinkomsten kon voldoen en, gelet op hetgeen onder 2.19 omtrent zijn financiële positie en onder 2.20 omtrent de wijze van betalen, is vermeld, in het onderhavige jaar (1992) ook daadwerkelijk uit zijn arbeidsinkomsten heeft voldaan.
4.3. Gelijk de Hoge Raad bij zijn arresten van 1 mei 1996, BNB 1996/214, en 13 mei 1998, BNB 1998/244*, heeft beslist, komt aan het begrip "lijfrente" in het eerste lid, onderdeel a, jo. het tweede lid van artikel 47 van de Wet geen andere betekenis toe dan in artikel 45, vierde lid, van de Wet. Derhalve moet, wil er sprake zijn van een lijfrente, voor zover hier van belang, een recht op vaste en gelijkmatige periodieke uitkeringen zijn overeengekomen. Een lijfrente is mitsdien een species van het genus periodieke uitkering.
4.4. Naar het oordeel van het Hof laat hetgeen sub factis onder 2.2 tot en met 2.17 is vermeld, tezamen en in onderling verband bezien, geen andere conclusie toe dan dat belanghebbende met zijn tijdelij-ke geloften van armoede een verplichting tot afdracht van zijn arbeidsinkomsten aan de Focolarebeweging aanging, waarvan de nakoming civielrechtelijk verplicht was. In de jaren 1991 en 1992 kon belanghebbende zich immers blijkens de artikelen 14 en 104 van het reglement niet onttrekken aan de plicht de vruchten van zijn arbeid af te staan aan de Focolarebeweging. Het Hof ziet althans geen reden waarom deze verplichting belanghebbende niet tot wet zou strekken. In elk geval vormt daartoe geen reden het door belanghebbende aangevoerde feit dat het reglement, anders dan de statuten, niet door de Heilige Stoel dan wel door de Pauselijke Raad voor de Leken is goedgekeurd. Het reglement is bovendien onderworpen aan de goedkeuring van de Assemblee. Voorts vormt het reglement met de statuten een samenhangend geheel.
4.5. Hetgeen onder 4.4 is overwogen, brengt mede dat de Inspecteur terecht stelt dat belanghebbende in de jaren 1991 en 1992 niet meer rechtens relevant kon beschikken over zijn arbeidsinkomsten voor een schenking aan de Focolarebeweging - en daarmede, naar voortvloeit uit hetgeen onder 4.1 is overwogen, aan de Stichting -, omdat die arbeidsinkomsten blijkens artikel 104 van het reglement telkens rechtens deel uit gingen maken van het vermogen van de Focolarebeweging. Belanghebbende kon in de jaren 1991 en 1992 derhalve niet voldoen aan het schenkingsvereiste zoals dat is vervat in artikel 47, tweede lid, van de Wet. Reeds daarom komt belanghebbende, naar de Inspecteur terecht stelt, niet toe aan een aftrek op de voet van het eerste lid, onderdeel a, jo. het tweede lid, van artikel 47 van de Wet.
4.6. Bovendien is het Hof van oordeel dat de gehoudenheid van belanghebbende tot het aan de Focolarebeweging afstaan van zijn arbeidsinkomsten deel uitmaakt van het geheel van rechten en verplichtingen dat tussen belanghebbende en de Focolarebeweging bestaat. Indien deze rechten en verplichtingen niet civielrechtelijk kunnen worden afgedwongen - gelijk belanghebbende stelt, doch het Hof onder 4.4 heeft verworpen -, dan is in ieder geval sprake van een geheel van natuurlijke verbintenissen, te weten de natuurlijke gehoudenheid van de Focolarebeweging tot het aan haar leden verstrekken van onder andere onderdak, levensonderhoud en verzorging in geval van ziekte en de natuurlijke gehoudenheid van de focolarini tot het afstaan van hun arbeidsinkomsten, een en ander voortvloeiende uit de gehele opzet van de Focolarebeweging, waarin de focolarini hun geloften onderhouden en daartoe door de Focolarebeweging in staat worden gesteld en derhalve uiteindelijk voortvloeiende uit het toetreden van de focolarini tot de Focolarebeweging en hun voortdurende lidmaatschap daarvan (zie het arrest van de Hoge Raad van 29 februari 1956, BNB 1956/133*).
De omstandigheid dat de onderhavige uitkering van fl. 10.000,= deel uitmaakt van hetgeen belanghebbende aan de Focolarebeweging verstrekt ter voldoening aan zijn (natuurlijke) verplichting tot afstand van zijn arbeidsinkomsten en dat deze (natuurlijke) verplichting behoort tot het geheel van rechten en verplichtingen hetwelk tussen hem en de Focolarebeweging bestaat, heeft tot gevolg dat die uitkering niet het karakter heeft van een periodieke uitkering als bedoeld in artikel 45, vierde lid, van de Wet, zodat, gelet op hetgeen onder 4.3 is overwogen, eveneens geen sprake is van een lijfrente in de zin van het eerste lid, onderdeel a, jo. het tweede lid van artikel 47 van de Wet.
4.7. Belanghebbende heeft ter zitting nog gesteld dat het beloop van zijn verplichtingen in het onderhavige jaar hoger is dan de waarde van zijn rechten, dat dit verschil (excedent) geen deel uitmaakt van het geheel van rechten en verplichtingen en dat dit excedent aftrekbaar is als gift.
Het Hof verwerpt deze stelling reeds hierom omdat hetgeen sub factis onder 2.2 tot en met 2.17 is vermeld, een en ander tezamen beschouwd, geen andere conclusie toelaat dan dat hetgeen belanghebbende afdraagt naar zijn aard voortdurend en onsplitsbaar staat tegenover hetgeen hij van de Focolarebeweging ontvangt. Ook indien belanghebbende werkloos dan wel door ziekte of gebreken niet langer in staat is zich arbeidsinkomsten te verschaffen, blijft de Focolarebeweging belanghebbende onderdak en levensonderhoud verschaffen en de - eventueel hoge - kosten van geneeskundige behandeling, verpleging en verzorging voor haar rekening nemen. Bovendien heeft belanghebbende niets gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, met betrekking tot de omvang van het door hem gestelde excedent in de jaren 1991 en 1993 tot en met 1995, zodat niet aannemelijk is geworden dat de omvang van dit excedent vast en gelijkmatig is dan wel een vaste kern bevat (verwezen zij naar het arrest van de Hoge Raad van 1 mei 1996, BNB 1996/214), terwijl de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag terzake van de zogeheten overige giften reeds het maximum van 10% van het onzuivere inkomen in aftrek heeft aanvaard.
4.8. Zowel op grond van hetgeen onder 4.4 en 4.5 is overwogen, als op grond van hetgeen onder 4.6 en 4.7 is overwogen, is het gelijk aan de zijde van de Inspecteur. Voor dit geval is niet in geschil dat de bestreden uitspraak dient te worden bevestigd.
4.9. Volledigheidshalve merkt het Hof nog op dat de (subsidiaire) stelling van de Inspecteur dat niet is voldaan aan de in artikel 47, tweede lid, van de Wet vervatte eis dat de termijnen gedurende vijf of meer jaren ten minste jaarlijks worden uitgekeerd, inmiddels is achterhaald door de resolutie van de Staatssecretaris van Financiën van 10 maart 1997, nr. DB97/273M (BNB 1997/167).

5. Proceskosten en griffierecht
Nu het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is en bijzondere omstandigheden niet zijn gesteld of gebleken, acht het Hof geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte proceskosten. De Inspecteur heeft ter zitting verklaard geen aanspraak te maken op vergoeding van proceskosten.
Het Hof vindt geen aanleiding met gebruikmaking van de hem in artikel 5, zevende lid, tweede volzin, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken verleende bevoegdheid te gelasten dat het door belanghebbende gestorte griffierecht geheel of gedeeltelijk door de Inspecteur wordt vergoed.

6. Beslissing
Gelet op al het vorenstaande moet worden beslist als volgt:

Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.

Aldus vastgesteld op 3 augustus 1999 door J.A. Meijer, voorzitter, G.J. van Muijen en P.J.M. Bongaarts, en op die datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, waarnemend-griffier.

Bij verhindering van de voorzitter is deze uitspraak in plaats van door deze ondertekend door P.J.M. Bongaarts.

Bron: www.rechtspraak.nl

LJN-nummer: AA6495