Geen aftrek van lijfrentepremie voor op naam van echtgenote staande lijfrente; fout tussenpersoon niet bewezen
UITSPRAAK BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE AMSTERDAM | ||
Belastingkamer : | Zesde enkelvoudige | |
Zaaknummer : | BK 00/00073 | |
Datum uitspraak : | 7 februari 2001 | |
Belastingmiddel : | Inkomstenbelasting |
U I T S P R A A K
op het beroep van X te Z, belanghebbende, tegen een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende
is ter griffie per fax een beroepschrift ontvangen op 7 januari 2000, ingediend
door A als gemachtigde van belanghebbende en aangevuld bij schrijven van 14
februari 2000. Het beroep betreft de aan belanghebbende opgelegde aanslag in
de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996, berekend
naar een belastbaar inkomen van ƒ 285.009. Bij zijn uitspraak van 29 november
1999 heeft de inspecteur het bezwaar afgewezen en de aanslag gehandhaafd.
Het beroep strekt
tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot vermindering van de aanslag
tot een opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 154.389.
De inspecteur heeft
een verweerschrift ingediend. Hierin concludeert hij tot ongegrondverklaring
van het beroep.
Ter zitting van 8
augustus 2000 is belanghebbende noch zijn gemachtigde verschenen. Namens de
inspecteur zijn verschenen (…).
Het Hof heeft mondeling
uitspraak gedaan op 14 augustus 2000. Het proces-verbaal van deze mondelinge
uitspraak is op 25 augustus 2000 aan partijen verzonden.
Ter griffie is op 29 augustus 2000 een brief van de gemachtigde ingekomen. Hierin
schrijft hij dat hij het genoemde proces-verbaal op 28 augustus 2000 ontvangen
heeft, maar dat hij de oproep voor de behandeling van het beroep nooit ontvangen
heeft. De gemachtigde verzoekt het Hof daarom hem "alsnog in de gelegenheid
te stellen om mondeling het e.e.a. te mogen verdedigen." Het dossier van
de onderhavige zaak bevat een kopie van de brief van 18 juli 2000 waarbij de
griffier de gemachtigde uitnodigt voor de zitting van de zitting van de zesde
enkelvoudige belastingkamer van het Hof op 8 augustus 2000 om 11.20 uur.
Op 8 september 2000 is ter griffie van de gemachtigde een brief (dagtekening
8 september 2000) ingekomen waarin hij namens belanghebbende cassatie instelt
tegen de hiervoor genoemde (mondelinge) uitspraak. Tevens verzoekt de gemachtigde,
daar hij de oproep nooit ontvangen heeft, het Hof om hem in de gelegenheid te
stellen om het beroep van belanghebbende alsnog mondeling te mogen toelichten.
Ter griffie is op 15 september 2000 van de gemachtigde het verzoek ontvangen
om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De
nota griffierecht ad ƒ 80 is op 15 september 2000 aan de gemachtigde verzonden.
Per brief met dagtekening 18 januari 2001 heeft de griffier de gemachtigde geschreven
dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald. Mede aan de
hand van door de gemachtigde overgelegde gegevens is gebleken dat het verschuldigde
griffierecht reeds op 20 september 2000 was voldaan. Bij brief van 22 januari
2001 heeft de griffier de gemachtigde medegedeeld dat het Hof aan het verzoek
om vervanging van de mondelinge uitspraak tegemoet zal komen.
2. Tussen partijen vaststaande
feiten
2.1. Voor het jaar
1996 heeft belanghebbende aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
gedaan van een belastbaar inkomen van ƒ 64.829. De inspecteur heeft, met dagtekening
30 oktober 1998, de aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 285.009.
De correcties betroffen onder meer een bijtelling ad ƒ 60.000 wegens bestemmingswijzingswinst
ter zake van het overbrengen van onroerende zaken naar belanghebbendes privé-vermogen
en een bijtelling ad ƒ 70.620 wegens premies voor lijfrenten die de inspecteur
niet in aftrek heeft toegelaten. Na bezwaar heeft de inspecteur de aanslag bij
de bestreden uitspraak gehandhaafd.
2.2. Belanghebbende,
geboren in 1927, is gehuwd met mevrouw B, geboren in 1923.
2.3. Tot 31 december
1996 exploiteerde belanghebbende op het adres a-straat te Z een agrarisch bedrijf.
Alle onroerende zaken aan dit adres behoorden tot zijn ondernemingsvermogen.
Bij het staken van de onderneming zijn de onroerende zaken overgebracht naar
het privé-vermogen van belanghebbende.
2.4. De totale oppervlakte
van de onder 2.3. genoemde onroerende zaken bedraagt 5.365 m².
2.5. De inspecteur
heeft een taxatieverslag, taxatiedatum 31 december 1996 en opgemaakt door de
Belastingdienst Registratie en Successie Amsterdam, in het geding gebracht.
Volgens dit verslag is de waarde van belanghebbendes onroerende zaken ƒ 410.000,
welke waarde als volgt te splitsen is:
- opstal woongedeelte ƒ 130.000
- circa 500 m² t.b.v. het woongedeelte ƒ 100.000
- opstalwaarde voormalig bedrijfsgedeelte ƒ 75.000
- 4.865 m² ondergrond, erf t.b.v. het voormalig bedrijfsgedeelte, alsmede
bouw- c.q. hobbyland ƒ 105.000
De waarde in het economisch
verkeer bij voortgezet agrarisch gebruik wordt in het rapport voor de bovengenoemde
4.865 m² op ƒ 45.000 vastgesteld. De inspecteur heeft de belaste bestemmingswijzigingswinst
derhalve op (ƒ 105.000 minus ƒ 45.000 =) ƒ 60.000 vastgesteld.
2.6. Belanghebbende
heeft een kopie van de brief van 10 november 1999 van C, makelaar/taxateur o/g
ingebracht. Deze brief verwijst naar een taxatierapport van 13 februari 1997
van Makelaarskantoor D en vermeldt onder meer: "(…) op grond waarvan wij
de stelling van de heer D onderschrijven dat een oppervlakte van circa 1.000
m² toe te rekenen aan de boerderij juist is." Het taxatierapport van
13 februari 1997 maakt geen deel uit van de gedingstukken.
2.7. Tot de gedingstukken
behoort een kopie van een door E NV op 28 juli 1997 afgegeven lijfrentepolis.
De verzekeringnemer is B, geboren in 1923. Zij is tevens de verzekerde. De medeverzekerde
is belanghebbende. Op grond van deze polis heeft E NV in 1997 twee kwartaaltermijnen
van in totaal ƒ 3.267,50 aan B uitgekeerd. In 1998 heeft E NV haar ƒ 6.535 uitgekeerd
en in 1998 ƒ 3.267,50.
2.8. Tot de gedingstukken
behoort een kopie van de brief van 24 juni 1999 van E NV aan F. Deze brief betreft
de onder 2.7. genoemde polis en bevat onder meer de volgende passages: "Het
contractantschap van de verzekering was aanvankelijk, conform het door ons ontvangen
aanvraagformulier, gesteld op mevrouw B." En "(…) diende X dan ook
als verzekeringnemer, verzekerde en begunstigde te worden vermeld op de lijfrenteverzekering.
U verzocht ons op korte termijn de polis in vorengenoemde zin aan te passen,
(…). In verband met het spoedeisende karakter stuurden wij u 18 juni 1999 de
gewijzigde polis, (…)."
2.9. Met ingang van
1 juni 1999 ontvangt belanghebbende als begunstigde de uitkeringen uit de (gewijzigde)
polis.
3. Geschil
In geschil is of:
belanghebbende door het overbrengen van 4.865 m² grond naar zijn privé-vermogen
een bedrag ad ƒ 60.000 aan bestemmingswijzigingswinst heeft gerealiseerd; en
het bedrag ad ƒ 70.620 ter zake van premies van lijfrenten op belanghebbendes
inkomen in aftrek kan worden gebracht.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten
van partijen en de motivering daarvan verwijst het Hof naar de stukken van het
geding. Ter zitting is daaraan -zakelijk weergegeven- het volgende toegevoegd.
door de inspecteur:
Na het bezwaar heb ik over deze zaak een paar keer telefonisch contact gehad
met de gemachtigde. In mei 1999 heb ik de gemachtigde uitgenodigd voor een hoorzitting.
Het is niet gelukt om inhoudelijk over de zaak te overleggen. We hebben geen
compromis bereikt.
Bij een stolpboerderij is in het algemeen 2/3 deel bedrijfsruimte en 1/3 deel
woonruimte.
De WEVAB is relatief laag omdat er weinig vraag van boeren naar dit soort objecten
is. Een particulier zou het wellicht kunnen of willen kopen. Verder verwijs
ik naar het taxatierapport van de Belastingdienst Registratie en Successie Amsterdam.
B noch belanghebbende heeft de inkomsten uit de lijfrentepolis in de aangifte
inkomstenbelasting 1997 aangegeven.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. De griffier heeft de oproep voor het onderzoek ter zitting op 18 juli 2000
aan de gemachtigde verzonden per brief 'aangetekend met handtekening retour'.
De naam van de geadresseerde, zijn postbusnummer, postcode en woonplaats komen
overeen met de gegevens die de gemachtigde bij de machtiging door belanghebbende
aan het Hof heeft verstrekt. Ook overigens is belanghebbende correct opgeroepen.
In zoverre is het derhalve niet aan het Hof of aan de griffier te wijten dat
de gemachtigde -zoals hij stelt- de oproep voor het onderzoek ter zitting niet
ontvangen heeft. De enkele omstandigheid dat -naar het Hof bij gebreke aan een
in het dossier aangetroffen retourkaartje moest aannemen- een dergelijk kaartje
niet bij het Hof was ingekomen, was voor het Hof onvoldoende aanleiding de mondelinge
behandeling uit te stellen.
5.2. Het onder 2.5. genoemde taxatieverslag komt het Hof niet onaannemelijk
voor. Bovendien heeft belanghebbende het niet gemotiveerd weersproken; de verklaring
van C (zie 2.6.) gaat niet vergezeld van het taxatierapport van makelaarskantoor
D en maakt geen onderscheid tussen de oppervlakte van het woon- en bedrijfsgedeelte
van de boerderij. Wat betreft het onder 3(a) genoemde geschilpunt is het gelijk
derhalve aan de inspecteur.
5.3. Het staat vast dat de genoemde lijfrentepolis op naam van de echtgenote
van belanghebbende is afgesloten. Belanghebbende heeft gesteld dat het van meet
af aan de bedoeling is geweest dat hij de verzekeringnemer, de verzekerde en
de begunstigde van de lijfrentepolis zou zijn maar dat een fout van zijn verzekeringstussenpersoon
er de oorzaak van is dat de polis in 1997 op naam van B is afgesloten. Het Hof
is van oordeel dat belanghebbende deze stelling, gelet op de correspondentie
die aan het totstandkomen van de polis is voorafgegaan, onvoldoende aannemelijk
heeft gemaakt en overweegt daarbij tevens dat belanghebbende noch zijn echtgenote
de in 1997 ontvangen termijnen in zijn respectievelijk haar aangifte inkomstenbelasting
heeft verantwoord. Gegeven het feit dat de polis op naam van B is afgesloten,
kan belanghebbende de premie in het onderhavige jaar noch op grond van artikel
45, eerste lid, onderdeel g, sub 1, noch op grond van enig ander artikel van
de Wet op de inkomstenbelasting 1964, in aftrek brengen. Ook wat het onder 3(b)
genoemde geschilpunt betreft is het gelijk derhalve aan de inspecteur.
6. Proceskosten
Het Hof acht geen
termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als
bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 7 februari 2001 door mr. Den Boer, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van Schaik als griffier, ter vervanging van de mondelinge uitspraak van 14 augustus 2000.
Bron: www.rechtspraak.nl
LJN-nummer: AB0102