Geen recht op aftrek lijfrentepremie bij staking onderneming; betaling lijfrentepremie niet aannemelijk geworden

UITSPRAAK BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Belastingkamer : Tweede meervoudige
Zaaknummer : BK 696/01
Datum uitspraak : 19 april 2004
Belastingmiddel : Inkomstenbelasting

UITSPRAAK

van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z, U.S.A. (voorheen te L) tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen van de belastingdienst te Heerenveen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1999.

1. Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende werd voor het jaar 1999 in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen aangeslagen naar een belastbaar inkomen als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna te noemen: de Wet) van f 1.818.604,-.
Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 4 september 2001 de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), dat op 26 september 2001 is ingekomen en is aangevuld bij brief van 22 november 2001 (met bijlagen).
De inspecteur heeft een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.
Vervolgens heeft de eerste mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 12 mei 2003, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de gemachtigde van belanghebbende, alsmede namens de inspecteur A, vergezeld van collega B.
Ter voormelde zitting hebben partijen ieder een pleitnota voorgedragen. Belanghebbende had zijn pleitnota (met bijlagen) tevoren ingezonden (binnengekomen op 9 mei 2003), waarvan de inspecteur ook een exemplaar heeft gekregen. De inspecteur heeft ter zitting exemplaren van zijn pleitnota overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Zonder bezwaar van de wederpartij heeft de inspecteur bij zijn pleitnota enige bijlagen overgelegd. Van deze zitting is proces-verbaal opgemaakt. Naar aanleiding van de eerste zitting heeft de inspecteur een brief ingezonden d.d. 17 juni 2003 (met bijlage) en belanghebbende nog twee brieven d.d. 1 september 2003 (met bijlagen) en 14 januari 2004. Vervolgens heeft de tweede mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 26 januari 2004, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de gemachtigde van belanghebbende, alsmede namens de inspecteur A, vergezeld van collega B.
Ter tweede zitting heeft de inspecteur weer een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij Belanghebbende heeft -zonder bezwaar van de inspecteur- nog een verklaring overgelegd. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.

2. Feiten
Het hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1 Belanghebbende, geboren in 19.., heeft in 1990 het landbouwbedrijf van zijn vader overgenomen. Met ingang van 1 mei 1996 is belanghebbende met zijn echtgenote een maatschap aangegaan.
2.2 Door belanghebbende is in de maatschap o.a. ingebracht:
- de eigendom van alle tot het bedrijf behorende roerende zaken;
- het gebruik en genot van de hem toebehorende gebouwen, welke reeds tot zijn ondernemingsvermogen behoren;
- het gebruik en genot van het hem verleende recht van pacht betreffende circa 43 ha;
- het gebruik en genot van de melkleveringsrechten (melkquotum), totaal 391.524 kg;
- het gebruik en genot van de mestproductierechten.
2.3 De echtgenoten zijn met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen gehuwd. De winst wordt in de verhouding 70 : 30 verdeeld over belanghebbende en zijn echtgenote. De stakingswinst wordt gelijkelijk verdeeld. Door belanghebbende wordt in het boekjaar 1998/1999 45.43.95 ha land inclusief melkquotum aangekocht. Dit geheel en wat belanghebbende reeds bezat wordt in 1999 weer verkocht.
2.4 De feiten zijn chronologisch als volgt:
- 7-12-1998: datum van een koopovereenkomst (C), echter niet door belanghebbende ondertekend, betreffende 45.43.95 ha grond, inclusief melkquotum (bijlage 14 bij het verweerschrift).
- 22-1-1999: overeenkomst van koop en verkoop betreffende 45.43.95 ha grond voor de som van f 1.700.000,- inclusief
f 635.000,- voor het aan de verkoper als verpachter toekomende deel in de waarde van het op deze grond rustende melkquotum ad 370.686 kg. Dit blijkens de akte van levering van 15 maart 1999. De koper in deze is belanghebbende. De verkopers zijn de erven D (zie bijlage 17 blad 1 onderaan bij het verweerschrift). Koper was pachter van de aangekochte grond. De helft van de waarde van het melkquotum kwam belanghebbende al als pachter toe; zoals hiervoor is aangegeven is het gebruik van het melkquotum bij de oprichting van de maatschap ingebracht.
- januari/maart 1999: overeenkomst tussen belanghebbende en E B.V. betreffende een volmacht om namens belanghebbende een referentiehoeveelheid melk ter grootte van 391.524 kg. te verkopen (bijlage 15 bij het verweerschrift). E B.V. wordt vertegenwoordigd door de heer F. Er wordt een koopprijs gegarandeerd van f 1.350.000,- en de verkoop zal voor 15 mei 1999 tot stand komen.
- begin februari 1999: verzoek van belanghebbende aan de inspecteur om zo spoedig mogelijk het op 22-1-1999 aangekochte door de afdeling waardeonderzoek te laten taxeren. Het vervolgens opgemaakte taxatierapport dateert van 17 februari 1999.
- 25 februari 1999: koopovereenkomst tussen G BV en de heren H betreffende hetgeen door belanghebbende in 1999 wordt verkocht, exclusief het melkquotum. In de overeenkomst wordt geen voorbehoud gemaakt. De datum van deze overeenkomst is in de akte van levering terug te vinden (bijlage 21 bij het verweerschrift).
- 15 maart 1999: akte van levering betreffende 45.43.95 ha grond (bijlage 17 bij het verweerschrift). De koper is belanghebbende. De verkopers zijn de erven D. De betreffende koopovereenkomst dateerde van 22-1-1999 (bijlage 17 blad 1 onderaan bij verweerschrift).
- 16 augustus 1999: akte van levering: verkoper is belanghebbende, koper is G BV en akte van levering: verkoper is G BV, kopers zijn de heren H. Beide leveringen betreffen 46.25.70 ha grond en tevens de boerderij, de ligboxenstal, de jongveestal, de ondergrond, het erf, de tuin, staande en gelegen te L (bijlagen 20 en 21 bij het verweerschrift).
2.5 Op 16 maart 1999 vangt de taxateur van de afdeling waardeonderzoek signalen op dat belanghebbende zijn bedrijf zou hebben verkocht. Deze taxateur had in februari op verzoek van de inspecteur de aankoop door belanghebbende getaxeerd (bijlage 16 bij het verweerschrift). Tevens zou belanghebbende voornemens zijn naar Amerika te emigreren. Op deze datum wordt door de Belastingdienst te Heerenveen getracht de signalen te verifieren. Navraag bij belanghebbende zelf levert niets op. Er wordt tevens contact gezocht met de heer H, de uiteindelijke koper. Deze bevestigt dat hij het bedrijf van belanghebbende heeft gekocht.
2.6 Het boekjaar loopt van mei tot mei, echter voor het laatste jaar 1998/1999 geldt, in verband met de verkoop, een lang boekjaar.
2.7 De inspecteur heeft de aanslag vastgesteld naar een belastbaar inkomen, berekend als volgt:
belastbaar inkomen volgens aangifte f 286.515,-
bij: pachtersvoordeel f 355.000,-
landbouwvrijstelling n.v.t. f 797.835,-
melkquotum f 165.546,-
lijfrentepremie f 213.708,-
f 1.532.089,-
vastgesteld belastbaar inkomen f 1.818.604,-.
De inspecteur heeft de correcties toegelicht in zijn brief aan belanghebbende van 11 juli 2001 (bijlage 22 bij het verweerschrift).
In bijlage 1 bij het verweerschrift zijn de betreffende posten cijfermatig weergegeven door belanghebbende.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In geschil is thans nog het antwoord op de volgende vragen:
a. Hoe hoog is de belaste stakingswinst op het land? Deze vraag is nog weer onder te verdelen in:
b. Is de landbouwvrijstelling van toepassing op het verkochte land?
c. Zo ja: is de koopsom wel juist verdeeld over de grond en het melkquotum?
d. Hoe dient de stakingswinst over de echtelieden verdeeld te worden?
3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Belanghebbende heeft ter zitting medegedeeld:
- dat hij alle door hem gedane getuigen- en deskundigenaanboden intrekt;
- dat hij het aanbod om nadere schriftelijke verklaringen over te leggen intrekt; en
- dat hij de klacht dat hij niet is gehoord in de bezwaarfase intrekt.
Partijen hebben overigens ter zitting geen nieuwe argumenten toegevoegd.
3.3 Belanghebbende concludeert tot verlaging van de aanslag.
De inspecteur concludeert primair tot bevestiging van zijn uitspraak en subsidiair tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag.

4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Belanghebbende heeft bij de verkoop van het tevoren gekochte land ter grootte van 45.43.95 ha een winst gemaakt van ter grootte van f 1.507.835,- (zie bijlage 1 bij het verweerschrift). Uit het onder 2.3 tot en met 2.5 weergegevene trekt het hof de conclusie dat de aan-en verkoop van dit land kort na elkaar zijn geschied. Belanghebbende heeft het land immers gekocht op 22 januari 1999 (zie 2.4 tweede gedachtenstreep) en uit de akte van 16 augustus 1999 (bijlage 21 bij het verweerschrift bladzijde 2 bovenaan) blijkt dat G B.V. het land op 25 februari 1999 heeft doorverkocht aan de heren H. In de akte van 16 augustus 1999 waarbij belanghebbende het door hem verkochte land levert aan G B.V. (bijlage 20 bij het verweerschrift bladzijde 1 onderaan) wordt geen datum vermeld ten aanzien van de betreffende koopovereenkomst, maar aanemelijk is dat deze datum gezocht moet worden in of omstreeks februari 1999, gelet op het hiervoor vermelde. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit anders is.
4.2 Het verschil tussen de waarde in het economische verkeer op 22 januari 1999 van het land vrij van pacht en de aankoopprijs van het land tegen de waarde in verpachte staat moet aangemerkt worden als pachtersvoordeel, nu vasstaat dat de verkoper verpachter was en belanghebbende pachter van de aangekochte grond (zie 2.4 tweede gedachtenstreepje) en naar moet worden aangenomen op grond van het voorkeursrecht dat hem als pachter krachtens de Pachtwet toekwam, heeft gekocht.
4.3 Deze waarde in het economische verkeer van het land vrij van pacht op 22 januari 1999 moet naar het oordeel van het hof gelijkgesteld worden met de door belanghebbende in of omstreeks februari 1999 gerealiseerde verkoopprijs van f 2.577.375,- (zie bijlage 1 bij het verweerschrift), nu er geen aanwijzingen zijn voor een waardestijging in de korte tussenliggende periode. Belanghebbende heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Het pachtersvoordeel moet derhalve worden bepaald op f 1.507.835,- (voor de cijfers wordt verwezen naar bijlage 1 bij het verweerschrift). Belanghebbende heeft weliswaar gesteld dat de heer I van de Belastingdienst/Registratie en successie te Zwolle bij brief van 17 februari 1999 een waarde voor de onderhavige grond van
f 1.065.000,- in verpachte staat per 1 mei 1998 heeft vastgesteld, zijnde 60% van de waarde in het economische verkeer niet verpacht, maar belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat 1 mei 1998 de aankoopdatum van de grond door belanghebbende betrof. Aan de taxatie komt derhalve in het onderhavige kader van het pachtersvoordeel geen betekenis toe, hetgeen ook geldt voor de door de heer I voor akkoord getekende brief van 15 maart 1999 van belanghebbende (productie 1 bij de pleitnota van 8 mei 2003 van belanghebbende). Aan deze stukken kon belanghebbende dus ook geen vertrouwen ontlenen.
4.4 Belanghebbende heeft dit pachtersvoordeel van f 1.507.835,-gerealiseerd bij verkoop van de grond in of omstreeks februari 1999 (zie 4.1). Dit pachtersvoordeel valt niet onder de landbouwvrijstelling, zodat het geheel is belast.
4.5 Belanghebbende heeft met de verkoop van zijn melkquotum een winst behaald van f 331.092,- (zie bijlage 1 bij het verweerschrift). Van deze winst heeft hij de helft aan zijn echtgenote toegerekend.
4.6 Gelet op de onder 2.2 vermelde en gelet op de onder 2.4 vermelde overeenkomsten en leveringsakten was de echtgenote van belanghebbende niet (anders dan als gebruiks- en genotsgerchtigde) gerechtigd in het verkochte land dan wel in het verkochte melkquotum, zodat ter zake geen reden bestaat de helft van de winst aan belanghebbendes echtgenote toe te rekenen. De door belanghebbende genoemde bepalingen uit de maatschapsovereenkomst maken dit niet anders.
4.7 Belanghebbende heeft nog ten aanzien van eventuele aftrek voor lijfrentepremie een beroep gedaan op het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 11 september 1999, nr. DB99/2343 VN 1999/43.18). De inspecteur heeft hieromtrent in zijn brief van 11 juli 2001 een toezegging gedaan aan belanghebbende (bijlage 22 bij het verweerschrift). Aangezien betaling van lijfrentepremie niet aannemelijk is geworden, kan ter zake in het kader van deze procedure geen aftrek worden verleend.
4.8 Gelet op het voorgaande dient te worden beslist als hierna te vermelden.

5. Proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:73 dan wel artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld op 19 april 2004 door mr. J. Huiskes, raadsheer en voorzitter, mr. H.S. Pruiksma, vice-president, mr. G.M. van de Meer, raadsheer, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mw. mr. H. de Jong en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.

Bron: www.rechtspraak.nl

LJN-nummer: AO8035