Giftenaftrek. Elke periodieke uitkering op zichzelf moet berusten op een notariële akte. Geen sprake van door brochure van de Belastingdienst gewekt vertrouwen

PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Belastingkamer : Achttiende enkelvoudige
Zaaknummer : BK 04/00461
Datum proces verbaal : 9 september 2004
Belastingmiddel : Inkomstenbelasting

PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK

van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende, tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst P, gedagtekend 5 januari 2004, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2002.
Het beroep is behandeld ter zitting van 26 augustus 2004.

Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Gronden
1.Belanghebbende, ongehuwd, heeft over het jaar 2002 aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gedaan. In zijn aangifte vermeldde hij een verzamelinkomen van € 19.442. In het onderhavige jaar heeft belanghebbende de volgende giften gedaan:
- A : € 2.268,90
- B : € 2.268,90
- C : € 2.268,90
- D : € 2.000,00
In zijn aangifte heeft belanghebbende een bedrag van € 8.569 als aftrekbare giften opgevoerd.

2. Bij de aanslagregeling heeft de inspecteur alleen de gift aan A als periodieke gift geaccepteerd. De overige giften heeft de inspecteur aangemerkt als andere giften, welke aftrekbaar zijn tot een bedrag van ten hoogste 10% van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek, in casu € 2.801. De inspecteur heeft het totaalbedrag van de aftrekbare giften gecorrigeerd met € 3.499 en het verzamelinkomen vastgesteld op € 22.941. De aftrekbare giftencorrectie is als volgt opgebouwd:
- gift aan A : € 2.269
- andere giften : € 2.801
: € 5.070
- aftrekbare giften volgens aangifte : € 8.569
€ 3.499
Na bezwaar heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak de aanslag gehandhaafd.

3. Belanghebbende stelt dat uit de door de belastingdienst verstrekte brochure “Belasting en Schenking” niet duidelijk blijkt dat voor iedere gift een aparte notariële akte moest worden gemaakt en dat daarom alle door hem gedane giften zijn te beschouwen als periodieke giften. Voorts stelt belanghebbende dat nu de giftenaftrek in zijn aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2000 en 2001 is geaccepteerd, er sprake is van opgewekt vertrouwen. Tenslotte stelt belanghebbende dat het onbegrijpelijk is dat periodieke giften alleen dan in aanmerking worden genomen indien zij berusten op een bij notariële akte van schenking aangegane verplichting en dat de kosten van een notariële akte te hoog zijn.

4. Ingevolge het bepaalde in artikel 6.32 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) zijn aftrekbare giften periodieke giften en andere giften. Voorts bepaalt artikel 6.34 van de Wet dat periodieke giften, giften zijn in de vorm van vaste en gelijkmatige periodieke uitkeringen die eindigen uiterlijk bij overlijden, aan in Nederland gevestigde instellingen of verenigingen. Deze periodieke giften worden ingevolge artikel 6.38 van de Wet in aanmerking genomen indien zij berusten op een bij notariële akte van schenking aangegane verplichting om de uitkeringen of verstrekkingen gedurende vijf of meer jaren ten minste jaarlijks uit te keren. Gelet op artikel 6.35 van de Wet zijn andere giften, giften aan in Nederland gevestigde instellingen. Deze andere giften worden ingevolge artikel 6.39, aanhef, en eerste lid, van de Wet in aanmerking genomen voorzover zij met schriftelijke bescheiden kunnen worden gestaafd en voorzover zij samen zowel € 60 als 1% van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek te boven gaan en vervolgens tot ten hoogste 10% van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek.

5. Niet in geschil is dat noch de door belanghebbende gedane gift aan B noch de gift aan C berust op een bij notariële akte van schenking aangegane verplichting. Nu deze giften echter alleen dan in aanmerking worden genomen indien zij berusten op een dergelijke notariële akte, is het Hof van oordeel dat deze giften als andere giften in de zin van artikel 6.35 van de Wet moeten worden aangemerkt. Gelet op het bepaalde in artikel 6.39, aanhef, en eerste lid, van de Wet worden deze (andere) giften tot maximaal 10% van het verzamelinkomen in aanmerking genomen. Voorzover belanghebbende zich erop beroept dat de toepasselijke wettelijke bepalingen leiden tot het onbillijke resultaat dat in verband met de te maken kosten voor een notariële akte, minder geld beschikbaar is voor het doen van giften, kan hem zulks niet baten. Het is de rechter immers niet toegestaan de innerlijke waarde van de wet te beoordelen. Een wijziging van deze regeling kan slechts de wetgever bewerkstelligen.

6. Anders dan belanghebbende heeft gesteld kan hij geen rechten ontlenen aan het feit dat zijn aangiften inkomstenbelasting over 2000 en 2001 met betrekking tot de giftenaftrek geheel zijn gevolgd bij de hem over die jaren opgelegde aanslagen, nu vaststaat, als onweersproken door de inspecteur gesteld, dat die aangiften administratief zijn afgedaan en er daarom geen sprake was van een uitdrukkelijke standpuntbepaling of een andere uitlating van de inspecteur omtrent voormelde kwestie, waaraan belanghebbende het vertrouwen kon ontlenen dat zijn aangifte in 2002 op gelijke wijze zou worden geaccepteerd. Ook zijn er naar het oordeel van het Hof geen omstandigheden gesteld of gebleken die bij belanghebbende de gerechtvaardigde indruk hebben kunnen wekken dat van zodanige standpuntbepaling sprake was.

7. Voorzover het beroep van belanghebbende ziet op het vertrouwen dat hij heeft ontleend aan de door de belastingdienst verstrekte brochure “Belasting en Schenking” oordeelt het Hof als volgt. In de voornoemde brochure staat onder punt 4.1. onder meer het volgende:
1. Periodiek giften
Deze giften kunt u aftrekken als u periodieke uitkeringen schenkt die berusten op een verplichting die bij notariële akte is aangegaan.
Het Hof is van oordeel dat deze passage in redelijkheid niet anders kan worden verstaan dan dat elke periodieke gift op zichzelf moet berusten op een notariële akte en dat voor giften aan een instelling niet kan worden volstaan met een notariële akte waarin giften aan een andere instelling worden gedaan. Het Hof verwerpt dan ook belanghebbendes beroep op door deze brochure gewekt vertrouwen.

8. Belanghebbende heeft nog bezwaren geuit tegen de wettelijke regeling die de aftrekbare (overige) giften maximeert op 10% van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek. Belanghebbende wijst erop dat deze regeling belastingplichtigen met hogere inkomens meer mogelijkheden laat voor giftenaftrek dan hen met lagere inkomens. Belanghebbende vindt deze regeling oneerlijk. Deze grief richt zich tegen de wettelijke regeling. Daarom kan het Hof hem daarin niet tegemoet komen. Zoals hiervoor onder 5 reeds is overwogen, is het de rechter niet toegestaan de innerlijke waarde van de wet te beoordelen. Ook hier is de wetgever degene die een wijziging kan bewerkstelligen van de door belanghebbende bekritiseerde regeling.

Proceskosten
Nu belanghebbende in het ongelijk is gesteld en zich overigens geen omstandigheden hebben voorgedaan, acht het hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de algemene wet bestuursrecht.

De uitspraak is vastgesteld op 9 september 2004 door mr. Van de Merwe, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. De Rijk als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Dit proces-verbaal is opgemaakt door de griffier en door genoemd lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.

Bron: www.rechtspraak.nl

LJN-nummer: AR3911