Premies voor ANW-vangnetverzekering niet aftrekbaar als lijfrentepremie nu een verbod tot afkoop in de polis ontbreekt

UITSPRAAK RECHTBANK TE HAARLEM
Belastingkamer : Eerste meervoudige
Zaaknummer : AWB 05/3574
Datum uitspraak : 29 oktober 2007
Belastingmiddel : Inkomstenbelasting
 
Uitspraak hof Amsterdam : Klik hier voor de uitspraak van het hof
Zaaknummer : 07/00953
Datum : 1 juli 2010
   
Conclusie A-G : Klik hier voor de conclusie
Zaaknummer : 10/03582
Datum conclusie : 28 juni 2011
 
Arrest Hoge Raad : Klik hier voor het arrest
Zaaknummer : 10/03582
Datum : 23-03-2012

UITSPRAAK

als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen X, wonende te Z, eiser, en de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.


1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.079.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 juni 2005 de aanslag gehandhaafd.

1.3. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2006 te Haarlem, alwaar namens eiser is verschenen zijn gemachtigde, A, tot bijstand vergezeld van B, C en D. Namens verweerder is verschenen E. De rechtbank heeft de zaak aangehouden, teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen om te reageren op de nieuwe stellingen welke namens eiser in de pleitnota zijn verwoord. Verweerder heeft hierop schriftelijk gereageerd bij schrijven van 17 januari 2007. Eiser heeft daarop gereageerd bij schrijven van 20 februari 2007. Op 3 oktober 2007 heeft een nadere zitting plaatsgevonden te Haarlem, alwaar zijn verschenen de gemachtigde van eiser A en namens verweerder E, F en G. Verweerder heeft de rechtbank en de wederpartij voorafgaand aan de zitting zijn pleitnota doen toekomen en eiser een antwoord op die pleitnota. De rechtbank rekent deze stukken tot de stukken van het geding.


2. Tussen partijen vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Eiser heeft op 25 oktober 1996 een zogenoemde ANW-vangnetverzekering afgesloten bij XXX Pensioenen, het bedrijfstakpensioenfonds voor het X1-, X2-en X3bedrijf. Deze verzekering strekt tot het treffen van een inkomensvoorziening ten behoeve van de partner/echtgenote van eiser na diens overlijden. Eiser en zijn werkgever zijn verplicht aangesloten bij het bedrijfstakpensioenfonds. De ANW-vangnetverzekering is door eiser vrijwillig afgesloten, in aanvulling op zijn verplichte deelname aan de pensioenregeling van het bedrijfstakpensioenfonds. In tegenstelling tot de premie voor deze verplichte pensioenverzekering, welke premie door de werkgever van eiser op diens loon wordt ingehouden, wordt de premie voor de aanvullende ANW-vangnetverzekering door eiser rechtstreeks aan XXX Pensioenen betaald.

2.2. Eiser heeft in het onderhavige jaar (2003) aan XXX Pensioenen een bedrag van € 959 aan premie voor de ANW-vangnetverzekering betaald. In zijn aangifte IB/PVV voor het onderhavige jaar heeft eiser dit bedrag op zijn inkomen uit werk en woning in aftrek gebracht.


3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de door eiser betaalde premies voor de ANW-vangnetverzekering voor aftrek in aanmerking komen.

3.2. Eiser betoogde aanvankelijk primair dat de premies aftrekbaar zijn als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen in de zin van artikel 3.132 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). In zijn schrijven van 20 februari 2007 stelt hij dat de premies aftrekbaar zijn als negatief loon. Hij voert hiertoe aan dat de ANW-vangnetverzekering voldoet aan de vereisten van een pensioenregeling in de zin van artikel 1.7, lid 2, onderdeel a, Wet IB 2001.
Subsidiair voert eiser aan dat de ANW-vangnetverzekering voldoet aan de vereisten van een lijfrenteverzekering in de zin van artikel 1.7, lid 1, van de Wet IB 2001, zodat de premies aftrekbaar zijn op grond van artikel 3.124, onderdeel a. van de Wet IB 2001.
Voorts voert eiser aan dat sprake is van schending van het evenredigheidsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel en van fraus legis.

3.3. Verweerder bestrijdt dat de premies aftrekbaar zijn. Hij voert hiertoe primair aan dat de verzekeringsaanspraken niet afkomstig zijn uit enige bron van inkomen. Subsidiair voert hij aan dat de verzekeringsovereenkomst fiscaal geen pensioenregeling is in de zin van Hoofdstuk IIB van de Wet op de loonbelasting 1964. Meer subsidiair bestrijdt hij dat sprake is van negatief loon. Daarnaast bestrijdt hij dat het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel geschonden zijn en dat sprake is van fraus legis.

3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en op hetgeen zij ter zitting daaraan hebben toegevoegd.

3.5. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.120.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Als grond voor de aftrekbaarheid van de door eiser betaalde premies voor de ANW-vangnetverzekering voert hij primair aan dat de verzekering kwalificeert als pensioenregeling en dat de premies moeten worden aangemerkt als negatief loon.
Om de premies als negatief loon in aftrek te kunnen brengen, zal sprake moeten zijn van een direct verband tussen de afgesloten verzekering en een dienstbetrekking waaruit loon wordt genoten. Nu de verzekering door eiser zelf vrijwillig is afgesloten en de premiebetaling, overeenkomstig de nadrukkelijke wens van de werkgever, geheel buiten de werkgever van eiser om verloopt, is van een dergelijk verband geen sprake. Reeds hierom kunnen de premies niet als negatief loon in aftrek worden gebracht. Al hetgeen eiser omtrent de door hem gestelde aanwezigheid van een pensioenregeling heeft aangevoerd, maakt dit niet anders.

4.2. Ook de subsidiaire stelling van eiser wordt verworpen. De onderhavige verzekering voldoet niet aan de in artikel 1.7, lid 1, van de Wet IB 2001 gestelde eisen van een lijfrenteverzekering. Met name het ontbreken van een verbod tot afkoop in de polis vormt een belemmering de onderhavige verzekering als lijfrenteverzekering aan te merken, zodat aftrek van voor deze verzekering betaalde premies is uitgesloten. De stelling van eiser dat het afkoopverbod op grond van de Pensioen- en spaarfondsenwet dwingendrechtelijk onderdeel is geworden van de overeenkomst wordt verworpen. Het afkoopverbod dient uitdrukkelijk in de polis te zijn opgenomen, hetgeen hier niet het geval is.

4.3. De stelling van eiser dat het evenredigheidsbeginsel is geschonden nu hij in strijd met artikel 3:4, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) onevenredig zwaar is getroffen door het niet toekennen door verweerder van de aftrek van de premies, faalt eveneens. De toelaatbaarheid van aftrek van premies als hier aan de orde vloeit rechtstreeks voort uit een wet in formele zin, zodat geen plaats is voor een belangenafweging als door eiser bedoeld.

4.4. Ook de stelling van eiser dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel als bedoeld in artikel 26 van het IVBPR en artikel 14 van het EVRM in verbinding met artikel 1, lid 1, van het Eerste protocol bij het EVRM, nu aan eiser, anders dan geldt voor de deelnemers aan de ANW-vangnetverzekering van wie de werkgever de pensioenpremie betaalt, aftrek van de premie wordt onthouden, faalt reeds omdat deze gevallen feitelijk noch rechtens als vergelijkbaar zijn te beschouwen.

4.5. Tot slot faalt de stelling van eiser dat het fraus legis-beginsel in casu ten voordele van eiser zou dienen te strekken. Fraus legis kan aan de orde komen indien is gehandeld in strijd met doel en strekking van de wet. Het afsluiten van de in geschil zijnde verzekering en het betalen van premies daarvoor valt daar niet onder, zodat deze stelling geen hout snijdt.

4.6. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.


5. Proceskosten

De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 29 oktober 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mrs. Chr.Th.P.M. Zandhuis, voorzitter, A.M. van Amsterdam en R.G. Kemmers, rechters, in tegenwoordigheid van drs. N. Hoens, griffier.

Bron: www.rechtspraak.nl

LJN-nummer: BB6661