Is melkveebedrijf gestaakt en kan de stakingslijfrenteaftrek worden geclaimd?
ARREST HOGE RAAD DER NEDERLANDEN | |
Kamer : | ??? |
Zaaknummer : | 11/02192 |
Datum arrest : | 14 september 2012 |
Belastingmiddel : | Inkomstenbelasting |
Mondelinge uitspraak rechtbank Breda : | Klik hier voor de mondelinge uitspraak (niet gepubliceerd) |
Zaaknummer : | AWB 08/5334 |
Datum: | 27 maart 2009 |
Uitspraak Hof Den Bosch : | Klik hier voor de uitspraak |
Zaaknummer : | BK 09/00181 |
Datum : | 1 april 2011 |
Uitspraak verwijzgingshof Arnhem-Leeuwarden : | Klik hier voor de uitspraak |
Zaaknummer : | BK 12/00588 |
Datum: | 2 juli 2013 |
ARREST
gewezen op het beroep in
cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak
van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 1 april 2011, nr. 09/00181,
betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij
uitspraak van de Inspecteur is verminderd.
De Rechtbank te Breda (nr. AWB 08/5334) heeft het tegen die uitspraak ingestelde
beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld
bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het
Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel
uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende en zijn echtgenote oefenden tot en met 31 december 1999
gezamenlijk een agrarische onderneming uit in de vorm van een maatschap. De
onderneming betrof een melkveebedrijf, een varkensmesterij en een akkerbouwbedrijf.
3.1.2. Het tot de onderneming behorende melkquotum is in 1998 verkocht. Als
gevolg van deze verkoop is het melkveebedrijf stilgelegd. Voor de ter zake van
het melkquotum behaalde boekwinst is een vervangingsreserve gevormd.
3.1.3. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben in oktober 2000 A B.V. (hierna:
de BV) opgericht. De BV is bij zogenoemde aanvullende overeenkomst van maatschap
met terugwerkende kracht per 1 januari 2000 toegetreden tot de maatschap. Uit
deze aanvullende overeenkomst van maatschap volgt dat belanghebbende en zijn
echtgenote, naast kennis en arbeid, ieder hun aandeel in de agrarische onderneming
hebben ingebracht.
3.1.4. Bij gelegenheid van het toetreden van de BV is de hiervoor in 3.1.2 genoemde
vervangingsreserve gedeeltelijk vrijgevallen. Het vrijgevallen bedrag is tot
de stakingswinst gerekend.
3.1.5. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben in december 2000 elk een overeenkomst
van lijfrente met de BV gesloten. Uit de overeenkomsten volgt dat belanghebbende
en zijn echtgenote ieder een premie zijn verschuldigd ter grootte van onder
meer de door ieder behaalde stakingswinst. Tevens volgt uit deze overeenkomsten
dat de premie wordt voldaan door verrekening met de koopsom ter zake van de
overdracht van ieders aandeel in de onderneming aan de BV.
3.2. Voor het Hof was in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende
de bij wijze van verrekening betaalde premie voor de bij de BV bedongen lijfrente
voor zover betrekking hebbend op de vrijgevallen vervangingsreserve kan aanmerken
als persoonlijke verplichting in de zin van artikel 45, lid 7, letter a, onder
2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet).
Het Hof heeft deze vraag ontkennend beantwoord.
3.3.1. De klachten zijn onder meer gericht tegen de vaststellingen van het
Hof dat belanghebbende en zijn echtgenote in 1998 het melkvee hebben verkocht
en dat ten tijde van het toetreden van de BV tot de maatschap is besloten niet
meer tot vervanging van het melkquotum over te gaan.
3.3.2. De vaststelling dat belanghebbende en zijn echtgenote in 1998 het melkvee
hebben verkocht is onbegrijpelijk, aangezien in de bijlagen 18 tot en met 20
van het beroepschrift voor het Hof is vermeld dat op 1 januari 1998 40 melkkoeien,
18 vaarzen, 18 pinken en 17 vaarskalveren op het bedrijf aanwezig waren en op
31 december 1998 41 melkkoeien, 9 vaarzen, 15 pinken, 17 vaarskalveren en 15
stierkalveren. De Inspecteur heeft dit een en ander niet bestreden. Tegen deze
achtergrond is zonder nadere motivering, die ontbreekt, de vaststelling dat
ten tijde van het toetreden van de BV tot de maatschap besloten is niet meer
tot vervanging van het melkquotum over te gaan, eveneens onbegrijpelijk, omdat
belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd dat pas in 2001 definitief besloten
is het melkveebedrijf te beëindigen.
Aangezien deze vaststellingen redengevend zijn voor het oordeel van het Hof
dat met betrekking tot het melkveebedrijf niet een gedeelte van de onderneming
is overgedragen op de wijze bedoeld in artikel 45, lid 7, van de Wet, treffen
de klachten in zoverre doel.
3.4. Gelet op het hiervoor in 3.3.2 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in
stand blijven. De klachten behoeven voor het overige geen behandeling. Verwijzing
moet volgen voor een onderzoek van de zaak in volle omvang.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten
van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en
beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de
behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 112, enveroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van
het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 874
voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter,
en de raadsheren D.G. van Vliet, C.B. Bavinck, E.N. Punt en C.H.W.M. Sterk,
in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar
uitgesproken op 14 september 2012.
Bron arrest: www.rechtspraak.nl
LJN-nummer: BX7159