Samenvatting fiscale gevolgen Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling (Wet VPL)


Op 16 september 2004 is onder meer het wetsvoorstel "Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling" (TK 29.760) naar de Tweede Kamer gestuurd. Het voorstel is op 25 november 2004 aangenomen door de Tweede Kamer. De plenaire behandeling door de Eerste Kamer vond plaats op 15 februari 2005. De Eerste-Kamercommissies voor Sociale Zaken en voor Financiën hebben op 22 januari 2005 een brief van de staatssecretaris ontvangen met betrekking tot de nog openstaande vragen na de plenaire behandeling (EK 29.760, G). Het voorstel is op 22 februari 2005 na stemming aangenomen door de Eerste Kamer. Tijdens de behandeling op 15 februari 2005 is de Motie-Leijnse c.s. inzake de zorgvuldige voorbereiding van de ingangsdatum van de maatregelen van VUT- en prepensioen (EK 29.760, F) ingediend. Deze motie is op 22 februari 2005 ingetrokken.

1. Inleiding

Het wetsvoorstel wijzigt onder meer de Wet op de loonbelasting 1964, de Wet inkomstenbelasting 2001, de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en enige andere wetten in verband met het afschaffen van de fiscale faciliteiten ten einde te kunnen stoppen met werken vóór het bereiken van de leeftijd van 65 jaar. Door de arbeidsparticipatie van ouderen te vergroten worden de financiële gevolgen van de toenemende vergrijzingsdruk opgevangen. 
In het algemeen is met dit voorstel beoogd dat werknemers die nog geen 55 jaar zijn geworden voor 1 januari 2005 vanaf 1 januari 2006 hun betaalde premies voor VUT en prepensioen niet meer mogen aftrekken van de belasting. Voor werknemers die vanaf 1 januari 2005 55 jaar of ouder zijn blijven de huidige regelingen voor VUT en prepensioen bestaan. Daarnaast wordt de levensloopregeling geïntroduceerd. Het wetsvoorstel bevat ook een aantal voorstellen die voor levensverzekeringen wetswijzigingen met zich meebrengen. 
Hieronder worden de belangrijkste punten van het wetsvoorstel samengevat.

2. Hoofdlijnen

Het wetvoorstel bevat - in hoofdlijnen - de volgende maatregelen:

- VUT en prepensioen worden niet langer via de belasting gesubsidieerd;
- Het belastingvoordeel voor VUT- en prepensioenregelingen vervalt in 2006 voor mensen die per 1 januari 2005 jonger zijn dan 55 jaar;
- Opgebouwde rechten worden hierbij niet aangetast;
- Voor werknemers die voor 1 januari 2005 55 jaar of ouder zijn geworden, blijft de huidige belastingaftrek bestaan;
- Pensioenfondsen moeten in 2006 hun deelnemers informeren over de waarde van hun prepensioen;
- Mensen die 40 jaar in een pensioenregeling hebben deelgenomen, mogen door de nieuwe maatregelen vanaf 63 jaar met pensioen. Als deze mensen daarnaast maximaal sparen via de levensloopregeling kunnen zij met 60 jaar stoppen met werken;
- Pensioenfondsen krijgen vanaf 1 januari 2006 de mogelijkheid afkoop van prepensioenrechten toe te staan.

- Per 2006 komt er een levensloopregeling waarmee werknemers kunnen sparen voor periodes van onbetaald verlof of om eerder te stoppen met werken;
- Werknemers kunnen maximaal 210 procent van hun loon bijeen sparen. Dit staat gelijk aan 2,1 jaar verlof tegen het volledige inkomen of 3 jaar tegen 70 procent van het laatste inkomen. Werknemers van 50 jaar en ouder kunnen extra snel sparen;
- Na opname van het verlof, mag het tegoed weer volledig worden aangevuld;
- Over de inleg in de levensloopregeling hoeft geen belasting te worden betaald. Dit gebeurt pas als het tegoed wordt opgenomen;
- Er zijn wel premies voor de werknemersverzekeringen verschuldigd. Hierdoor heeft sparen via de levensloopregeling geen gevolgen voor de hoogte en duur van een eventuele WW- of WAO-uitkering;
- Werknemers krijgen een extra belastingkorting van maximaal 183 euro per gespaard jaar bij opname van het tegoed;
- Werkgevers kunnen meebetalen aan de levensloopregeling van hun werknemers. De Belastingdienst keurt dit alleen goed als de werkgever geen voorwaarden stelt aan het moment van opname van verlof en de werkgeversbijdrage ook wordt betaald aan werknemers die niet meedoen aan een levensloopregeling;
- Werkgevers en werknemers kunnen afspraken maken over een collectief contract voor een levensloopproduct met een bank, verzekeraar of dochteronderneming van een pensioenfonds. Deelname aan dit collectieve contract is niet verplicht;
- Werknemers moeten jaarlijks kiezen of ze gebruikmaken van de levensloopregeling of de spaarloonregeling;
- Werknemers die hun tegoed op de levensloopregeling gebruiken om ouderschapsverlof te financieren, krijgen een belastingvoordeel.

3. Overbruggingslijfrenten

Zoals is opgemerkt is het algemene doel van dit wetsvoorstel de beëindiging van het fiscaal faciëren van het vroegtijdig, dat wil zeggen voor 65-jarige leeftijd, stoppen met werken. Voorgesteld is om vanaf 1 januari 2006 niet langer premieaftrek te verlenen voor de overbruggingslijfrenten. Na 1 januari 2006 opgebouwde lijfrentekapitaal mag niet meer worden gebruikt voor een overbruggingslijfrente. Voor op 31 december 2005 bestaande overbruggingslijfrenteaanspraken geldt een beperkt overgangsrecht. Voorzover die aanspraken voortvloeien uit vóór 1 januari 2006 betaalde en afgetrokken premies mag in principe het daarmee opgebouwde kapitaal worden gebruikt voor een overbruggingslijfrente. De vanaf genoemde datum op een bestaande lijfrenteaanspraak betaalde premies zijn in beginsel nadien niet meer aftrekbaar.

4. Afschaffing loonbelastingstamrechtvrijstelling

Hiervoor is al aangegeven dat het doel van dit wetsvoorstel met name is om vroegtijdig stoppen met werken te ontmoedigen en dan ook niet meer fiscaal te faciliëren. Om te voorkomen dat door de voorgestelde afschaffing van de fiscale faciliëring van VUT-en prepensioenregelingen alternatieve mogelijkheden gebruikt gaan worden om eerder dan op 65 jaar fiscaal gefacilieerd te stoppen met werken, moet nog een aantal aanvullende maatregelen worden genomen. Een van deze maatregelen heeft betrekking op de stamrechtvrijstelling. De stamrechtvrijstelling houdt in dat aanspraken op periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon zijn vrijgesteld. Deze stamrechtvrijstelling wordt op dit moment met name gebruikt voor gouden handdrukken en afvloeiings- en saneringsuitkeringen. Indien de stamrechtvrijstelling zou worden gehandhaafd, zou deze ook kunnen worden gebruikt voor een VUT-achtige regeling of prepensioenregeling. Zonder de afschaffing van de stamrechtvrijstelling zou voor werkgevers en werknemers de weg open blijven staan om in onderling overleg VUT-en prepensioenregelingen zodanig vorm te geven, dat nog steeds fiscaal gefacilieerd vervroegd kan worden uitgetreden. Om dit te voorkomen, wordt voorgesteld de stamrechtvrijstelling met ingang van 1 januari 2006 af te schaffen.

In artikel 37, eerste lid, wordt bepaald dat artikel 19b van overeenkomstige toepassing is voor een op 31 december 2005 bestaande aanspraak welke naar of krachtens de tekst van artikel 11, zoals dat op 31 december 2005 luidde, is aan te merken als een aanspraak op periodieke uitkeringen en verstrekkingen ter vervanging van gederfd of te derven loon. Een soortgelijke bepaling is thans nog opgenomen in het huidige zesde lid van artikel 19b. Na de aanpassing van artikel 11 zou deze in artikel 19b opgenomen bepaling niet meer kunnen worden toegepast als gevolg van de daarin opgenomen verwijzing naar een onderdeel van artikel 11 dat op grond van dit wetsvoorstel komt te vervallen. Om dit te voorkomen wordt voorgesteld deze bepaling voor op 31 december 2005 bestaande aanspraken zodanig aan te passen, dat wordt verwezen naar de op 31 december 2005 geldende tekst van artikel 11. Aangezien dit daarmee feitelijk een onderdeel van het overgangsrecht wordt, wordt voorgesteld deze bepaling op te nemen in artikel 37.

Op 19 november 2004 is een Amendement (TK 29.760, nr. 35) ingediend bij de Tweede Kamer waarin wordt voorzien in het in stand houden van de stamrechtvrijstelling. De stamrechtvrijstelling dient bezien te worden in samenhang met de vormgeving van de WW en het verdere ontslagrecht. Dat kan meegenomen worden in het belastingplan 2006. De afschaffing van de stamrechtvrijstelling gebeurt in het wetsvoorstel per 1 januari 2006. Naar aanleiding van dit amendement is het volgende opgemerkt. De afschaffing van de stamrechtvrijstelling is noodzakelijk omdat anders door middel van de stamrechtvrijstelling VUT-achtige regelingen kunnen worden gehandhaafd, zonder dat het voorgestelde regime voor VUT-regelingen en omslaggefinancierde (delen van) prepensioenregelingen op deze regelingen van toepassing is. Hierdoor kan een substantieel deel van de opbrengst van de afschaffing van de fiscale faciliëring van VUT-en prepensioenregeling wegvallen. Omdat instandhouden van stamrechtvrijstelling feitelijk tot gevolg heeft dat fiscaal gefacilieerde vervroegde uittreding mogelijk blijft, wordt dit amendement door de Minister van SoZaWe en de Staatssecretaris van Financiën ten stelligste ontraden (zie brief van 23 november 2004; TK 29.760, nr. 37). Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag en het nader verslag is aangegeven is ook het gedeeltelijk – dat wil zeggen voor specifieke doelen – instandhouden van de stamrechtvrijstelling naar hun mening overigens geen wenselijke optie. In dit kader wordt de toezegging, zoals tijdens het wetgevingsoverleg gedaan, bevestigd dat dit punt in het Belastingplan 2006 zal worden meegenomen als in de loop van 2005 op basis van overleg met de SER en het SER-advies over de WW blijkt dat de stamrechtvrijstelling (in gewijzigde vorm) moet blijven bestaan. Ook de Kamer heeft bij de parlementaire behandeling van het Belastingplan 2006 uiteraard de mogelijkheid de stamrechtvrijstelling – op basis van het SER-advies – alsnog (in gewijzigde vorm) te herintroduceren. Met deze werkwijze wordt voorkomen dat twee keer een wet(svoorstel) moet worden aangepast. Indien in de loop van 2005 zou worden besloten tot het (in gewijzigde vorm) handhaven van de stamrechtvrijstelling, kan worden volstaan met het opnemen van een of meer bepalingen in het Belastingplan 2006. Zie overigens het amendement dat op 25 november 2004 (TK 29.760, nr. 51) is ingediend bij de Tweede Kamer en ook is aangenomen. Dit amendement heeft dezelfde strekking als het amendementnummer 35. In verband met de aanname van dit amendement voorziet het gewijzigde wetsvoorstel dat op 25 november 2004 is ingediend bij de Eerste Kamer (EK 29.760, nr. A) niet meer in de afschaffing van de stamrechtvrijstelling; de aanvankelijk voorgestelde wetswijzigingen op dit punt zijn komen te vervallen.

Door te klikken op de wetsvoorstellenpagina (archief) kunnen diverse relevante brondocumenten worden geraadpleegd.

Bron: http://www.eerstekamer.nl

Opgesteld door: Erik van Toledo; Fiscale site Levensverzekeringen (FsL)
Internetsite: http://home.planet.nl/~toled008
Datum: 9
maart 2005