Selectie wetteksten Wet op de inkomstenbelasting 1964 (jaren t/m 1991; tekst 1991)

Index
Artikel 5 Toerekening inkomensbestanddelen
Artikel 19 Bij staking bedongen stamrecht
Artikel 24 Inkomsten uit vermogen (algemeen)
Artikel 25 Inkomsten uit vermogen (opsomming)
Artikel 26 Inkomsten uit vermogen (vrijgesteld)
Artikel 28  Kapitaalsuitkeringen uit levensverzekering
Artikel 30  Inkomsten in de vorm van bepaalde periodieke uitkeringen en verstrekkingen
Artikel 31  Inkomsten genoten ter vervanging van gederfde of te derven inkomsten
Artikel 32 Stamrechtvrijstelling
Artikel 33 Genietingstijdstip
Artikel 38 Aftrekbare kosten; tijdstip in aanmerking nemen
Artikel 44f  Oudedagsreserve (FOR)
Artikel 44j Oudedagsreserve
Artikel 45 Persoonlijke verplichtingen
Artikel 45a Negatieve persoonlijke verplichtingen
Artikel 47 Aftrekbare giften
Artikel 48 Buitenlandse belastingplichtigen; het belastbare binnenlandse inkomen
Artikel 49  Het binnenlandse onzuivere inkomen
Artikel 57 Hoogste bijzondere tarief (45%)
Artikel 59a  Sanctie bij niet voldoen aan voorwaarden stamrecht ex artikelen 19 of 44j
Artikel 69  Toerekening lijfrentetermijnen aan echtgenoot die premie-aftrek heeft genoten
Artikel 75 Eerbiediging van vóór 1 juli 1964 bestaande aanspraak op een of meer uitkeringen
Artikel 78a Rente in kapitaalsuitkering uit overeenkomst tot stand gekomen vóór 1 september 1977
Artikel 80b Buitenwerkingstelling sanctie artikel 59a bij vóór 1 januari 1973 bedongen stamrecht
Artikel 80c Premies verschuldigd aan rechtspersoon; zekerstelling voorzieningen
Artikel 81a Giften in de vorm van periodieke uitkeringen krachtens een op 27 februari 1981 bestaande notariële schenkingsakte


Artikel 5     Naar index
1. De bestanddelen van het inkomen van een gehuwde niet duurzaam gescheiden levende belastingplichtige welke niet tot het persoonlijke arbeidsinkomen en de persoonlijke verminderingen en vermeerderingen van het onzuivere inkomen behoren, worden ingeval zijn persoonlijke arbeidsinkomen lager is dan dat van zijn echtgenoot aangemerkt als bestanddelen van het inkomen van zijn echtgenoot. Het bepaalde in de vorige volzin is mede van toepassing ingeval een gehuwde niet duurzaam gescheiden levende belastingplichtige niet, maar zijn echtgenoot wel persoonlijk arbeidsinkomen geniet.
2. Het persoonlijke arbeidsinkomen bestaat uit het gezamenlijke bedrag van hetgeen de belastingplichtige geniet als:
a. winst uit een voor zijn rekening gedreven onderneming;
b. zuivere inkomsten uit arbeid;
c. zuivere inkomsten in de vorm van termijnen van lijfrenten en andere periodieke uitkeringen en verstrekkingen welke worden genoten ingevolge een stamrecht dat:
1°. is verkregen als bedrijfsbeëindigingsvergoeding voor zover de aanspraken daarvan zijn vrijgesteld;
2°. is bedongen in rechtstreeks verband met of bij het staken van een onderneming voor zover de waarde daarvan ten laste van de winst is gebracht;
3°. is verkregen ter zake van gederfde of te derven inkomsten uit arbeid dan wel ter zake van inkomsten uit arbeid wegens het staken of nalaten van werkzaamheden en diensten;
4°. is aangewend voor afneming van de oudedagsreserve;
5°. is verkregen ter zake van invaliditeit, ziekte of ongeval;
d. zuivere inkomsten in de vorm van ter zake van studie genoten periodieke uitkeringen.
3. De persoonlijke verminderingen en vermeerderingen van het onzuivere inkomen zijn:
a. de toevoeging aan en de afnemingen van de oudedagsreserve;
b. de zelfstandigenaftrek;
c. de meewerkaftrek;
d. de ter zake van de verkrijging van een stamrecht als is bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, onder 5°, voldane premies, alsmede de negatieve persoonlijke verplichtingen ter zake daarvan.
4. Indien het persoonlijke arbeidsinkomen van een gehuwde niet duurzaam gescheiden levende belastingplichtige even groot is als dat van zijn echtgenoot worden de in het eerste lid bedoelde bestanddelen van het inkomen van de belastingplichtige ingeval hij jonger is dan zijn echtgenoot aangemerkt als bestanddelen van het inkomen van zijn echtgenoot. Het bepaalde in de vorige volzin is mede van toepassing indien geen van beide echtgenoten persoonlijk arbeidsinkomen geniet.
5. Het bepaalde in de vorige leden vindt alleen toepassing indien zowel de belastingplichtige als de echtgenoot binnenlands belastingplichtig is.
6. De door de belastingplichtige genoten inkomsten ter zake van het verrichten van arbeid in de onderneming van zijn niet duurzaam gescheiden van hem levende echtgenoot, dan wel ter zake van het verrichten van werkzaamheden ten dienste van het verwerven van inkomsten uit arbeid door deze echtgenoot, worden bij deze echtgenoot in aanmerking genomen als winst uit die onderneming, onderscheidenlijk als inkomsten uit die arbeid.
7. Ten aanzien van de belastingplichtige en zijn niet duurzaam gescheiden van hem levende echtgenoot is op hun gezamenlijke schriftelijke verzoek het zesde lid niet van toepassing indien de inkomsten uit de in dat lid bedoelde arbeid en werkzaamheden van de belastingplichtige worden genoten krachtens een schriftelijke overeenkomst en het bedrag van de zuivere inkomsten ten minste gelijk is aan tweemaal de basisaftrek. Het verzoek wordt gedaan bij de aangiften van de echtgenoten.
8. De inkomsten als bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel b, genoten door de ongehuwde belastingplichtige die in het kalenderjaar voldoet aan de in artikel 56 gestelde voorwaarden om in aanmerking te komen voor overdracht van de basisaftrek aan een andere ongehuwde belasting-plichtige, ter zake van het verrichten van arbeid in de onderneming van die andere belastingplichtige, worden op een bij de aangiften van ieder van deze belastingplichtigen gedaan gezamenlijk schriftelijk verzoek bij die andere belastingplichtige in aanmerking genomen als winst uit die onderneming.
9. Inkomsten uit arbeid die krachtens artikel 2, zevende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (Stb. 1990, 104) worden geacht te zijn genoten door de echtgenoot van de niet duurzaam gescheiden levende belastingplichtige, worden aangemerkt als bestanddelen van het inkomen van die echtgenoot.
10. De krachtens wettelijk vruchtgenot aan een kind ontleende bestanddelen van het inkomen, andere dan zuivere inkomsten uit vermogen, persoonlijke verplichtingen en negatieve persoonlijke verplichtingen, worden aangemerkt als bestanddelen van het inkomen van dat kind.
11. De zuivere inkomsten uit vermogen, de persoonlijke verplichtingen en de negatieve persoonlijke verplichtingen van een kind dat jonger dan 18 jaar is, worden, onverminderd het bepaalde in het eerste en het vierde lid, aangemerkt als bestanddelen van het inkomen van de ouder, die het gezag over dat kind uitoefent.
Naar index

Artikel 19    
Naar index
1. Ingeval in rechtstreeks verband met en uiterlijk zes maanden na het staken van een onderneming een recht dat periodieke uitkeringen of verstrekkingen oplevert (stamrecht) wordt bedongen, wordt de waarde welke daaraan ten tijde van het staken in het economische verkeer kan worden toegekend, voor zover deze de winst behaald met of bij het staken niet te boven gaat, tot ten hoogste het in het tweede lid aangewezen bedrag ten laste van die winst gebracht, mits het stamrecht voldoet aan de in het derde lid omschreven voorwaarden.
2. Het in het eerste lid bedoelde bedrag beloopt:
a. ƒ 634 573 in de gevallen waarin:
1°. de ondernemer ten tijde van het staken van de onderneming de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt;
2°. de ondernemer ten tijde van het staken van de onderneming voor 45 percent of meer arbeidsongeschikt is in de zin van artikel 46, vijfde lid, en de hem toekomende uitkeringen en verstrekkingen ingaan binnen zes maanden na het staken;
3°. de onderneming wordt gestaakt door het overlijden van de ondernemer;
b. ƒ 317 290 in de gevallen - andere dan die van onderdeel a - waarin:
1°. de ondernemer ten tijde van het staken van de onderneming de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt;
2°. de aan de ondernemer toekomende uitkeringen of verstrekkingen dadelijk ingaan;
c. ƒ 158 647 in de overige gevallen;
met dien verstande dat elk dezer bedragen wordt verminderd met de waarde welke aan de in artikel 8, eerste lid, onderdelen f en g, bedoelde aanspraken ten tijde van het staken in het economische verkeer kan worden toegekend, alsmede met het bedrag van de oudedagsreserve bij het begin van het kalenderjaar en met het gezamenlijke bedrag van de afnemingen ingevolge artikel 44f, eerste lid, onderdeel c, over de voorafgaande kalenderjaren.
3. De in het eerste lid bedoelde voorwaarden zijn dat het stamrecht niet valt onder artikel 8, dat in de overeenkomst waarbij het stamrecht wordt bedongen, is opgenomen dat de belastingplichtige voornemens is dat recht ten laste van de in het eerste lid omschreven winst te brengen en dat het stamrecht aanspraak geeft op periodieke uitkeringen of verstrekkingen die:
a. toekomen aan de belastingplichtige, zijn echtgenoot, of zijn eigen kinderen, stiefkinderen of pleeg-kinderen die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt en niet gehuwd zijn of gehuwd geweest zijn;
b. uitsluitend eindigen bij het overlijden van de gerechtigden en, voor zover zij aan de eigen kinderen, stiefkinderen of pleegkinderen toekomen, tevens een einde nemen zodra die kinderen de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt dan wel in het huwelijk zijn getreden;
c. voor zover zij toekomen aan de belastingplichtige, niet later ingaan dan op zijn 65-jarige leeftijd of, zo de onderneming op latere leeftijd wordt gestaakt, niet later dan zes maanden na het staken en, voor zover zij toekomen aan anderen dan de belastingplichtige, niet later ingaan dan zes maanden na zijn overlijden;
d. zijn bedongen van:
1°. een in Nederland wonend natuurlijk persoon, niet zijnde de echtgenoot van de belastingplichtige;
2°. een als binnenlands belastingplichtige aan de vennootschapsbelasting onderworpen lichaam;
3°. een verzekeraar met een vergunning bedoeld in artikel 10 van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf (Stb. 1990, 342);
mits degene die of het lichaam dat verplicht is de uitkeringen of verstrekkingen te doen, deze verplichting geheel rekent tot het vermogen van zijn in Nederland gedreven onderneming of van het in Nederland gedreven gedeelte van zijn onderneming;
e. stammen uit een recht dat niet kan worden beleend, verpand, vervreemd of afgekocht.
4. Voor de toepassing van het derde lid wordt onder echtgenoot mede begrepen degene die in het kalenderjaar waarin het stamrecht wordt bedongen of in het daaraan voorafgaande kalenderjaar voldoet aan de in artikel 56 gestelde voorwaarden om in aanmerking te komen voor overdracht van de basisaftrek aan de belastingplichtige.
5. Onze Minister kan onder door hem te stellen voorwaarden afwijkingen toestaan van het derde lid, onderdelen a en b.
Naar index

Artikel 24     Naar index
Inkomsten uit vermogen zijn alle niet als winst uit onderneming of als inkomsten uit arbeid aan te merken voordelen die worden getrokken uit onroerende en roerende zaken en uit rechten die niet op zaken betrekking hebben. Naar index

Artikel 25     Naar index
1. Tot de inkomsten uit vermogen behoren:
a. rente als disconto genoten;
b. rente begrepen in de aflossing van schuldvorderingen;
c. rente begrepen in kapitaalsuitkeringen uit levensverzekering, tenzij de uitkering plaatsvindt nadat ter zake van de verzekering gedurende ten minste twaalf jaren jaarlijks premies zijn voldaan en tevens tot het tijdstip van de uitkering de hoogste premie niet meer heeft bedragen dan het vijfvoud, het tienvoud, het vijftienvoud, dan wel het twintigvoud van de laagste premie bij een looptijd van de verzekering op dat tijdstip van onderscheidenlijk niet meer dan vijftien jaren, niet meer dan twintig jaren, niet meer dan dertig jaren, dan wel meer dan dertig jaren;
d. premies uitgekeerd op premie-obligaties;
e. hetgeen bij liquidatie op aandelen wordt uitgekeerd boven het gemiddeld op de desbetreffende aandelen gestorte kapitaal;
f. hetgeen wordt uitgekeerd op winstbewijzen, daaronder begrepen hetgeen wordt genoten ter gelegenheid van afkoop of inkoop daarvan;
g. termijnen van lijfrenten en andere in rechte vorderbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen die de tegenwaarde voor een prestatie vormen;
h. inkomsten uit onderverhuring.
2. Onder lijfrente wordt verstaan de aanspraak op een of meer, al dan niet ingegane vaste en gelijkmatige periodieke uitkeringen, waarvan het bedrag is vastgesteld bij het tot stand komen van die aanspraak en welke eindigen bij iemands overlijden.
3. Onder lijfrente wordt begrepen:
a. de aanspraak ingevolge een overeenkomst van levensverzekering op een kapitaalsuitkering welke uitsluitend kan worden gebezigd als koopsom voor een lijfrente;
b. de aanspraak op winstuitkeringen ingevolge een overeenkomst van levensverzekering, voor zover die uitkeringen verband houden met een lijfrente.
4. Voor de toepassing van het derde lid wordt onder overeenkomst van levensverzekering verstaan een overeenkomst van levensverzekering in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf.
5. Hij die de rechten uit een overeenkomst van levensverzekering als bedoeld is in het derde lid, letter a, beleent of tot zekerheid overdraagt, wordt geacht een termijn van lijfrente te hebben genoten ten bedrage van de waarde welke in het economische verkeer aan die rechten kan worden toegekend.
6. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel g, en artikel 30, eerste lid, onderdeel b, alsmede voor de toepassing van artikel 45, eerste lid, onderdelen b en c, worden mede als rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende periodieke uitkeringen en verstrekkingen beschouwd termijnen van lijfrenten en andere periodieke uitkeringen en verstrekkingen voor zover zij:
a. zijn overeengekomen ter zake van het recht op verrekening van pensioenrechten bij boedelscheiding in het kader van echtscheiding of scheiding van tafel en bed;
b. dienen ter vervanging van rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende periodieke uitkeringen en verstrekkingen.
7. De in het eerste lid, onderdeel g, bedoelde termijnen van lijfrenten en andere in rechte vorderbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen worden in aanmerking genomen voor zover zij, te zamen met de ter zake van het desbetreffende recht reeds ontvangen uitkeringen en verstrekkingen, de waarde van de prestatie te boven gaan. Daarbij wordt die waarde verminderd met het gezamenlijke bedrag van hetgeen in verband met de verkrijging van dat recht als premie of waarde van een stamrecht ten laste van de winst is gebracht, bij de bepaling van het inkomen op grond van een stamrechtvrijstelling niet in aanmerking is genomen en als premie op het onzuivere inkomen in mindering kon worden gebracht.
Naar index

Artikel 26     Naar index
1. Tot de inkomsten uit vermogen behoren niet:
a. voordelen getrokken uit roerende goederen, andere dan woonschepen, voor zover deze in eigen gebruik zijn;
b. rente begrepen in kapitaalsuitkeringen uit levensverzekering als bedoeld is in artikel 25, eerste lid, onderdeel c, indien de uitkering plaatsvindt ten gevolge van overlijden vóór het bereiken van de leeftijd van 72 jaar.
2. Het bepaalde in het eerste lid, onderdeel b, is van overeenkomstige toepassing bij overlijden na het bereiken van de leeftijd van 72 jaar indien uitsluitend een kapitaal bij overlijden is verzekerd en de uitkering te zamen met andere kapitaalsuitkeringen uit levensverzekering ten gevolge van dat overlijden niet meer dan ƒ 5000 bedraagt.
Naar index

Artikel 28     Naar index
1. Onder kapitaalsuitkeringen uit levensverzekering worden begrepen afkoopsommen, teruggaven van verschuldigd betaalde premies, uitkeringen die in een vaststaand aantal termijnen plaatsvinden, alsmede winstuitkeringen.
2. De rente begrepen in een kapitaalsuitkering uit levensverzekering wordt gesteld op het bedrag waarmede de uitkering overtreft hetgeen tot aan het tijdstip van uitkering ter zake van de verzekering aan premies is voldaan, voor zover die premies niet bij een eerdere uitkering in aanmerking zijn genomen.
3. Onder premies ter zake van een overeenkomst van levensverzekering waarbij een kapitaal is verzekerd worden mede begrepen:
a. premies voor vrijstelling van premiebetaling bij gehele of gedeeltelijke invaliditeit;
b. premies voor meeverzekerde uitkeringen bij overlijden ten gevolge van ongeval of bij invaliditeit, voor zover elk van die uitkeringen niet meer bedraagt dan het als uitkering ineens verzekerde kapitaal bij overlijden.
4. Verschenen premies waarvoor vrijstelling van betaling is verleend op grond van invaliditeit, dan wel op grond van overlijden of invaliditeit van degene van wiens in leven zijn de premiebetaling mede afhankelijk is gesteld, worden als voldaan aangemerkt.
5. Kapitaalsuitkeringen en premies welke niet in geld zijn uitgedrukt, worden herleid tot guldens naar de tijdstippen waarop de uitkeringen worden genoten en de premies zijn voldaan.
6. Ingeval een overeenkomst van levensverzekering waarbij een kapitaal is verzekerd, wordt omgezet in een andere overeenkomst van levensverzekering waarbij eveneens een kapitaal is verzekerd, zonder dat de verzekeraar daarbij iets anders verstrekt dan een nieuwe polis, wordt de tweede verzekering als een voortzetting van de eerste beschouwd.
Naar index

Artikel 30     Naar index
1. Inkomsten in de vorm van bepaalde periodieke uitkeringen en verstrekkingen zijn de niet als winst uit onderneming of als inkomsten uit arbeid aan te merken periodieke uitkeringen en verstrekkingen welke:
a. van publiekrechtelijke aard zijn;
b. rechtstreeks voortvloeien uit het familierecht, voor zover zij niet afkomstig zijn van bloed- of aanverwanten in de rechte lijn of in de tweede graad van de zijlijn;
c. anderszins in rechte vorderbaar zijn - niet zijnde de als inkomsten uit vermogen te beschouwen periodieke uitkeringen en verstrekkingen die de tegenwaarde voor een prestatie vormen - tenzij de genieter bloed- of aanverwant in de rechte lijn of in de tweede graad van de zijlijn dan wel pleegkind is van de schuldenaar of behoort tot het huishouden van de schuldenaar;
d. gedaan worden door rechtspersonen, voor zover zij niet in rechte vorderbaar zijn.
2. Ingeval inkomsten als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b of onderdeel c, worden genoten in de vorm van periodieke verstrekkingen van huisvesting ter zake van een woning onderscheidenlijk een gedeelte van een woning, worden die inkomsten voor zover zij afkomstig zijn van een beperkt gerechtigde tot die woning of dat gedeelte van een woning gesteld op de huurwaarde onderscheidenlijk een evenredig deel van de huurwaarde bepaald op de voet van artikel 42a, eerste lid. Met betrekking tot de bepaling van de waarde in het economische verkeer van een woning of een gedeelte van een woning zijn het derde lid en het vierde lid van artikel 42a van overeenkomstige toepassing als ware die woning of dat gedeelte van een woning een eigen woning die de belastingplichtige anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat.
Naar index

Artikel 31     Naar index
1. Tot de inkomsten behoort mede hetgeen genoten wordt ter vervanging van gederfde of te derven inkomsten.
2. Tot de inkomsten uit arbeid behoort mede hetgeen genoten wordt ter zake van het staken of het nalaten van werkzaamheden en diensten.
3. Tot de inkomsten uit vermogen behoort mede hetgeen bij vervreemding van aandelen in een vennootschap waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld en welke in liquidatie is getreden of waarschijnlijk binnenkort in liquidatie zal treden, ontvangen wordt boven het gemiddeld op de desbetreffende aandelen gestorte kapitaal. Deze bepaling geldt niet, indien de verkrijger binnenlands belastingplichtige is en de verkregen aandelen geen deel uitmaken van het vermogen van een voor zijn rekening gedreven onderneming.
4. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing ingeval de aldaar bedoelde aandelen in het vermogen van een onderneming worden gebracht. Alsdan worden de aandelen geacht te zijn vervreemd tegen de waarde welke daaraan in het economische verkeer kan worden toegekend.
5. Tot de inkomsten uit vermogen behoort mede de waarde welke in het economische verkeer kan worden toegekend aan een stamrecht, zodra dit recht wordt beleend, verpand of vervreemd. Deze bepaling geldt in geval van vervreemding niet, indien de verkrijger binnenlands belastingplichtige is en het verkregen stamrecht geen deel uitmaakt van het vermogen van een voor zijn rekening gedreven onderneming. Het brengen van een stamrecht in het vermogen van een onderneming wordt met vervreemding gelijkgesteld.
6. Tot kapitaalsuitkeringen uit levensverzekering behoort mede de waarde welke in het economische verkeer kan worden toegekend aan een overeenkomst van levensverzekering waarbij een kapitaal is verzekerd, zodra de polis wordt vervreemd dan wel in het vermogen van een onderneming wordt gebracht, of de aanwijzing als begunstigde anders dan ten gevolge van overlijden onherroepelijk wordt. Deze bepaling geldt niet, indien de verkrijger of de begunstigde binnenlands belastingplichtige is en de verkregen rechten uit de polis geen deel uitmaken van het vermogen van een voor zijn rekening gedreven onderneming.
7. Tot de inkomsten in de vorm van bepaalde periodieke uitkeringen en verstrekkingen behoort mede hetgeen wordt genoten ter zake van het recht op verrekening van pensioenrechten bij boedelscheiding in het kader van echtscheiding of scheiding van tafel en bed.
Naar index

Artikel 32     Naar index
1. Voor zover onder artikel 31, eerste tot en met vijfde lid en zevende lid, vallende inkomsten bestaan in een recht dat periodieke opbrengsten oplevert (stamrecht), worden slechts deze opbrengsten en niet het er aan ten grondslag liggende recht tot het inkomen gerekend.
2. Het bepaalde in het eerste lid vindt geen toepassing ten aanzien van hetgeen wordt genoten ter zake van:
a. de omzetting van een aanspraak als is bedoeld in artikel 25, derde lid, onderdeel a, in een stamrecht dat niet als een lijfrente kan worden aangemerkt;
b. de omzetting van een stamrecht als is bedoeld in artikel 19 of 44j in een ander stamrecht.
Naar index

Artikel 33     Naar index
1. Inkomsten worden beschouwd te zijn genoten op het tijdstip waarop zij:
a. ontvangen of verrekend zijn, ter beschikking van de belastingplichtige zijn gesteld of rentedragend zijn geworden; dan wel
b. vorderbaar en tevens inbaar zijn geworden.
2. Huren, pachten en renten van schuldvorderingen worden mede beschouwd te zijn genoten op het tijdstip waarop daarover bij wijze van schenking is beschikt.
3. Inkomsten als bedoeld in artikel 25a worden beschouwd te zijn genoten bij het einde van het kalenderjaar of het einde van de belastingplicht zo deze in de loop van het kalenderjaar eindigt.
4. Voordelen uit aandelen als bedoeld zijn in artikel 29a worden beschouwd niet later te zijn genoten dan bij het einde van het kalenderjaar of het einde van de belastingplicht zo deze in de loop van het kalenderjaar eindigt.
Naar index

Artikel 38     Naar index
1. Aftrekbare kosten worden in aanmerking genomen op het tijdstip waarop zij betaald of verrekend zijn, door de belastingplichtige ter beschikking zijn gesteld of rentedragend zijn geworden.
2. In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt hetgeen ter zake van de verkrijging van de gerechtigdheid tot voordelen getrokken uit onroerende of roerende goederen of uit rechten die niet op goederen zijn gevestigd van een ander dan de belastingplichtige in een kalenderjaar is of wordt geacht te zijn voldaan, in aanmerking genomen tot ten hoogste het bedrag dat in het jaar krachtens die gerechtigdheid en bij de vervreemding daarvan aan inkomsten is genoten. Hetgeen op grond van de vorige volzin buiten aanmerking blijft, wordt geacht in het daaropvolgende jaar te zijn voldaan.
3. In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt hetgeen ter zake van niet vervallen rentetermijnen van schuldvorderingen als zijn bedoeld in artikel 27, eerste lid, tweede volzin, in een kalenderjaar is of wordt geacht te zijn voldaan, in aanmerking genomen tot ten hoogste het bedrag dat in het jaar uit zodanige schuldvorderingen en bij de vervreemding van rentetermijnen daarvan aan inkomsten is genoten. Hetgeen op grond van de vorige volzin buiten aanmerking blijft, wordt geacht in het daaropvolgende jaar te zijn voldaan. In het jaar waarin de belastingplichtige overlijdt wordt hetgeen in dat jaar door hem is of wordt geacht te zijn voldaan ter zake van niet vervallen rentetermijnen als zijn bedoeld in de eerste volzin, geheel in aanmerking genomen.
4. In afwijking in zoverre van het eerste lid worden in een kalenderjaar bij wijze van vooruitbetaling voldane renten van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, in aanmerking genomen tot een gezamenlijk bedrag van ten hoogste ƒ 4000:
a. indien zij betrekking hebben op tijdvakken welke eindigen later dan zes maanden na afloop van het kalenderjaar waarin zij zijn voldaan, dan wel
b. voor zover zij betrekking hebben op tijdvakken of delen daarvan welke vallen na het tijdstip waarop de binnenlandse belastingplicht anders dan door overlijden eindigt.
Voor de toepassing van de vorige volzin worden de renten van schulden in aanmerking genomen in de volgorde waarin zij zijn voldaan. Hetgeen op grond van de eerste volzin, onderdeel a, buiten aanmerking blijft wordt, behoudens ingeval de binnenlandse belastingplicht anders dan door overlijden is geëindigd, geacht in gelijke delen te zijn voldaan in elk van de op het in de eerste volzin bedoelde kalenderjaar volgende kalenderjaren waarop de renten betrekking hebben; daarbij worden gedeelten van kalenderjaren als kalenderjaren aangemerkt. In het jaar waarin de belastingplichtige overlijdt wordt hetgeen ter zake van bij wijze van vooruitbetaling voldane renten van schulden in dat jaar door hem is of wordt geacht te zijn voldaan, alsmede hetgeen in daaropvolgende jaren wordt geacht te zijn voldaan, geheel in aanmerking genomen.
Voor de toepassing van de eerste volzin worden niet als bij wijze van vooruitbetaling voldane renten van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, aangemerkt afsluitprovisies welke zijn voldaan ter zake van het aangaan van schulden verzekerd door hypotheek, voor zover zij niet meer belopen dan anderhalf percent van het bedrag van de aangegane schulden en tevens gezamenlijk een bedrag van
ƒ 4000 niet te boven gaan. Naar index

Artikel 44f     Naar index
1. De oudedagsreserve neemt achtereenvolgens af:
a. met het bedrag dat op de voet van artikel 44g, vierde lid, wordt overgedragen aan degene die de onderneming of een gedeelte van de onderneming voortzet, alsmede met het bedrag waarmede in het kalenderjaar waarin de belastingplichtige een langer dan drie jaren voor zijn rekening gedreven onderneming geheel staakt, het in artikel 8, eerste lid, onderdeel d, vermelde bedrag van ƒ 20 000 - voor zover dit niet reeds eerder als vrijstelling is genoten -, vermeerderd met ƒ 25 000 indien de in genoemde bepaling bedoelde verhoging van toepassing is, de voordelen behaald met of bij het staken van de onderneming te boven gaat;
b. met het bedrag waarmede de reserve het ondernemingsvermogen bij het einde van het kalenderjaar overtreft, dan wel met haar volle bedrag indien bij het einde van het kalenderjaar ondernemingsvermogen ontbreekt;
c. met het bedrag ten belope waarvan in het kalenderjaar een stamrecht is bedongen;
d. met haar volle bedrag in het kalenderjaar waarin de belastingplichtige ophoudt binnenlands belastingplichtige te zijn;
e. met haar volle bedrag in het kalenderjaar waarin de belastingplichtige de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt,
met dien verstande dat de reserve niet verder kan afnemen dan tot nihil.
2. Ingeval de belastingplichtige een verzoek doet als is bedoeld in het zevende lid en voor de verkrijging van het stamrecht in het kalenderjaar vermogen aan de onderneming is onttrokken, wordt het ondernemingsvermogen voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, verhoogd met, dan wel, indien ondernemingsvermogen ontbreekt, gesteld op de waarde welke in het economische verkeer aan het onttrokken vermogen kan worden toegekend.
3. Ingeval in het kalenderjaar een onderneming of een gedeelte van een onderneming is gestaakt, wordt op schriftelijk verzoek van de belastingplichtige het ondernemingsvermogen bij het einde van het kalenderjaar voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, verhoogd tot, dan wel, indien ondernemingsvermogen ontbreekt, gesteld op het door de belastingplichtige aannemelijk te maken bedrag van het vermoedelijke ondernemingsvermogen bij het einde van het volgende kalenderjaar. Het bedrag waarmede het ondernemingsvermogen ingevolge de vorige volzin wordt verhoogd, dan wel het bedrag waarop het ingevolge die volzin wordt gesteld, beloopt ten hoogste de waarde welke in het economische verkeer aan de gestaakte onderneming of aan het gestaakte gedeelte kan worden toegekend.
4. Ingeval een oudedagsreserve in enig kalenderjaar is afgenomen ingevolge het eerste lid, onderdeel c, blijft voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, buiten aanmerking het ondernemingsvermogen voor zover dit hoger is dan de oudedagsreserve bij de aanvang van het kalenderjaar, doch tot ten hoogste het gezamenlijke bedrag van de afnemingen ingevolge het eerste lid, onderdeel c, over voorafgaande kalenderjaren.
5. Het in het eerste lid, onderdeel c, bedoelde bedrag wordt gesteld op de waarde welke ten tijde van het bedingen in het economische verkeer aan het stamrecht kan worden toegekend, met dien verstande dat deze waarde wordt verminderd met het bedrag dat ter zake van dat recht bij de berekening van de bestanddelen van het onzuivere inkomen wordt vrijgesteld of in mindering gebracht.
6. Ingeval binnen zes maanden na het staken van een onderneming een stamrecht wordt bedongen, wordt dit voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel c, geacht door de ondernemer te zijn bedongen ten tijde van het staken.
7. Afnemingen ingevolge het eerste lid, onderdeel c, vinden plaats op een bij de aangifte gedaan schriftelijk verzoek van de belastingplichtige. Afnemingen ingevolge het eerste lid, onderdelen a en c, blijven voor de toepassing van artikel 3, derde lid, onderdeel a, buiten aanmerking.
Naar index

Artikel 44j     Naar index
1. Voor de toepassing van de artikelen 44f, 44g en 44i wordt onder ondernemingsvermogen verstaan de boekwaarde van het vermogen van de onderneming, dan wel, indien de belastingplichtige voor zijn rekening meer dan één onderneming drijft, het gezamenlijke bedrag van de boekwaarden van de vermogens van die ondernemingen. 
2. Voor de toepassing van de artikelen 44f, 44g en 44i wordt het ondernemingsvermogen verminderd met de op de voet van de artikelen 13 en 14 gevormde reserves en blijven buiten aanmerking vermogensbestanddelen en reserves waarvan de waardeveranderingen onderscheidenlijk de wijzigingen behoren tot winst ter zake waarvan een regeling ter voorkoming van dubbele belasting geldt. 
3. Voor de toepassing van artikel 44f wordt als stamrecht uitsluitend in aanmerking genomen een stamrecht dat voldoet aan de in artikel 19, derde lid, gestelde voorwaarden, met dien verstande dat in afwijking in zoverre van het in de aanhef van dat lid bepaalde met betrekking tot het in de overeenkomst op te nemen voornemen van de belastingplichtige geldt dat in de overeenkomst waarbij het stamrecht wordt bedongen, is opgenomen dat de belastingplichtige voornemens is dat recht aan te wenden voor de afneming van zijn oudedagsreserve en dat voorts in afwijking van het bepaalde in onderdeel c van dat lid geldt dat de uitkeringen of verstrekkingen, voor zover zij toekomen aan de belastingplichtige, niet later ingaan dan op zijn 65-jarige leeftijd of, zo artikel 44h toepassing vindt, binnen zes maanden na het bedingen van het stamrecht en, voor zover zij toekomen aan anderen dan de belastingplichtige, niet later ingaan dan zes maanden na zijn overlijden. Artikel 19, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Naar index

Artikel 45     Naar index
1. Persoonlijke verplichtingen zijn:
a. termijnen van pensioenen;
b. termijnen van lijfrenten en andere in rechte vorderbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen die de tegenwaarde voor een prestatie vormen, voor zover zij, te zamen met de ter zake van de desbetreffende verplichting reeds betaalde uitkeringen en verstrekkingen, de waarde van de prestatie te boven gaan;
c. periodieke uitkeringen en verstrekkingen als zijn bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdeel b;
d. periodieke uitkeringen en verstrekkingen als zijn bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdeel c, die berusten op een wettelijke verplichting tot vergoeding van schade door het derven van levensonderhoud dan wel op een dringende morele verplichting tot voorziening in het levensonderhoud;
e. krachtens artikel 55 van de Algemene Bijstandswet op de belastingplichtige verhaalde kosten van bijstand tot voorziening in het levensonderhoud van de duurzaam van hem gescheiden levende echtgenoot of de gewezen echtgenoot;
f. renten van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen;
g. premies voor lijfrenten verschuldigd aan een verzekeraar die in het bezit is van de ingevolge artikel 10 van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf vereiste vergunning en aan een in Nederland gevestigd fonds als is bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdelen c en d, en derde lid van die wet met uitzondering van een fonds waarvan de pensioenverplichtingen uitsluitend of nagenoeg uitsluitend betrekking hebben op personen die onmiddellijk of middellijk houder zijn van aandelen in een vennootschap welke die verplichtingen in dat fonds heeft ondergebracht, voor zover de premies niet hebben geleid tot een in artikel 44f, eerste lid, onderdeel c, bedoelde afneming;
h. premies voor onder artikel 25, eerste lid, onderdeel g, vallende periodieke uitkeringen ter zake van invaliditeit, ziekte of ongeval;
i. afkoopsommen - niet zijnde stamrechten - ter zake van de verplichting tot het doen van periodieke uitkeringen en verstrekkingen als zijn bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdeel b, welke toekomen aan de gewezen echtgenoot, alsmede hetgeen anders dan in de vorm van een stamrecht wordt voldaan ter zake van de verplichting tot verrekening van pensioenrechten en van aanspraken op periodieke uitkeringen als als is bedoeld in artikel 31, zevende lid;
een en ander voor zover met die verplichtingen niet reeds rekening is gehouden bij het bepalen van winst uit onderneming, dan wel voor zover die verplichtingen niet dienen tot voldoening aan een stamrechtverplichting die heeft behoord tot het vermogen van een onderneming.
2. Persoonlijke verplichtingen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c of onderdeel d, worden ingeval deze betreffen periodieke verstrekkingen van huisvesting ter zake van een woning of een gedeelte van een woning voor zover die verstrekkingen worden verstrekt door een zakelijk gerechtigde tot die woning of dat gedeelte van een woning bij hem in aanmerking genomen voor het bedrag waarvoor die verstrekkingen bij degene die deze geniet, in aanmerking worden genomen op de voet van artikel 30, tweede lid.
3. Tot de persoonlijke verplichtingen behoren niet renten van schulden voor zover in verband met de voldoening daarvan schulden ontstaan waarvan de verplichting tot betaling - anders dan voor het geval van overlijden of arbeidsongeschiktheid van de belastingplichtige - rechtens, al dan niet voorwaardelijk, of in feite, direct of indirect, is beperkt.
4. Premies voor lijfrenten komen slechts in aanmerking tot een bedrag van ten hoogste ƒ 17 459. Het bepaalde in de vorige volzin geldt niet ten aanzien van periodiek over een tijdvak van ten minste vijf jaren verschuldigde premies voor een lijfrente welke uitsluitend strekt tot toekomstige voorziening in het levensonderhoud van invalide eigen kinderen, invalide stiefkinderen en invalide pleegkinderen.
5. Met betrekking tot de persoonlijke verplichtingen vindt artikel 38, eerste en derde lid, overeenkomstige toepassing met dien verstande dat het in de eerste volzin van dat derde lid ter zake van bij wijze van vooruitbetaling voldane renten van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, vermelde bedrag van ƒ 4000 wordt verminderd met het bedrag dat op grond van die eerste volzin als aftrekbare kosten in aanmerking komt, en dat het in de laatste volzin van dat derde lid ter zake van afsluitprovisies vermelde bedrag van ƒ 4000 wordt verminderd met het bedrag dat op grond van die laatste volzin als aftrekbare kosten in aanmerking komt.
Naar index

Artikel 45a     Naar index
1. Negatieve persoonlijke verplichtingen zijn genoten teruggaven van persoonlijke verplichtingen.
2. Met betrekking tot negatieve persoonlijke verplichtingen is artikel 33, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.
Naar index

Artikel 47     Naar index
1. Aftrekbare giften zijn:
a. door belastingplichtige gedane giften in de vorm van termijnen van lijfrenten aan instellingen als bedoeld in onderdeel b en aan niet als zulke instellingen aan te merken, in Nederland gevestigde, niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen dan wel daarvan vrijgestelde verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid welke ten minste 25 leden tellen;
b. door de belastingplichtige gedane en met schriftelijke bescheiden gestaafde overige giften aan in Nederland gevestigde kerkelijke, charitatieve, culturele, wetenschappelijke en het algemeen nut beogende instellingen;
een en ander met uitzondering van giften in de vorm van termijnen van huren, pachten en renten van schuldvorderingen indien en voor zover deze termijnen rijpen na het tijdstip van schenking.
2. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, worden alleen in aanmerking genomen termijnen van lijfrenten welke berusten op een bij notariële akte van schenking aangegane verplichting om de termijnen gedurende vijf of meer jaren ten minste jaarlijks uit te keren.
3. De in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde giften komen slechts in aanmerking, voor zover zij te zamen zowel f 120 als één percent van het onzuivere inkomen te boven gaan. De aftrek bedraagt ten hoogste tien percent van het onzuivere inkomen.
4. Als giften worden uitsluitend aangemerkt bevoordelingen uit vrijgevigheid en niet-verplichte bijdragen, voor zover aan deze bevoordelingen en bijdragen geen op geld waardeerbare aanspraak wordt ontleend, alsmede kerkelijke belastingen.
5. Met betrekking tot de aftrekbare giften vindt artikel 38, eerste lid, overeenkomstige toepassing.
Naar index

Artikel 48     Naar index
1. Ten aanzien van buitenlandse belastingplichtigen wordt de belasting geheven naar het belastbare binnenlandse inkomen.
2. Belastbaar binnenlands inkomen is het in een kalenderjaar genoten binnenlandse inkomen verminderd met de op de voet van hoofdstuk IV te verrekenen verliezen die betrekking hebben op jaren van binnenlandse belastingplicht en met verliezen voor zover die zijn voortgevloeid uit bestanddelen van het inkomen als bedoeld in het derde lid en in artikel 49.
Ingeval in een kalenderjaar belasting wordt geheven zowel naar het belastbare inkomen als naar het belastbare binnenlandse inkomen wordt een negatief inkomen of een negatief binnenlands inkomen in dat jaar verrekend met het binnenlandse inkomen onderscheidenlijk het inkomen in dat jaar.
3. Binnenlands inkomen is het binnenlandse onzuivere inkomen:
a. verminderd met de meewerkaftrek;
b. vermeerderd met de negatieve persoonlijke verplichtingen;
c. verminderd met een dividendvrijstelling voor de bij de bepaling van het binnenlandse onzuivere inkomen als inkomsten in aanmerking genomen opbrengst van aandelen tot een bedrag van ƒ 1000, doch niet meer dan die opbrengst verminderd met de daarop drukkende kosten, andere dan renten van schulden en kosten van geldleningen.
4. Bij het bepalen van het binnenlandse inkomen is hoofdstuk II, met uitzondering van artikel 5, eerste tot en met vierde lid, en artikel 19, van overeenkomstige toepassing. Voor de toepassing van artikel 5, tiende en elfde lid, omvat het inkomen van een niet in Nederland wonend kind welks ouder in Nederland woont, al hetgeen daarvan deel uitmaakt ingevolge de artikelen 3 en 4.
Naar index

Artikel 49     Naar index
1. Het binnenlandse onzuivere inkomen bestaat uit het gezamenlijke bedrag van hetgeen een niet in Nederland wonende persoon geniet als:
a. winst uit binnenlandse onderneming, zijnde het bedrag van de gezamenlijke voordelen die worden verkregen uit een onderneming die, of het gedeelte van een onderneming dat wordt gedreven met behulp van een in Nederland aanwezige vaste inrichting of van een vaste vertegenwoordiger in Nederland (binnenlandse onderneming);
b. zuivere inkomsten uit:
1°. arbeid, voor zover die inkomsten worden genoten ter zake van het in Nederland vervullen of vervuld zijn van een dienstbetrekking of bestaan uit aan inhouding van loonbelasting onderworpen opbrengst van een niet in Nederland vervulde dienstbetrekking of vroegere dienstbetrekking, doch met uitzondering van inkomsten uit arbeid die wordt verricht ingevolge een overeenkomst van korte duur om als musicus of anderszins als artiest op te treden;
2°. onroerende goederen in Nederland gelegen; met onroerende goederen in Nederland gelegen worden gelijkgesteld rechten die samenhangen met de exploratie of de exploitatie van in Nederland aanwezige natuurlijke rijkdommen;
3°. rechten op aandelen in de winst van een onderneming waarvan de leiding in Nederland is gevestigd, voor zover zij niet voortspruiten uit effectenbezit of uit dienstbetrekking;
4°. aandelen in, of winstbewijzen, obligaties of schuldvorderingen ten laste van een in Nederland gevestigde vennootschap welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld, indien de genieter in de vennootschap een niet tot het vermogen van een onderneming behorend aanmerkelijk belang heeft in de zin van artikel 39 of artikel 40;
5°. rechten op periodieke uitkeringen en verstrekkingen van publiekrechtelijke aard van een Nederlandse publiekrechtelijke rechtspersoon;
c. winst uit aanmerkelijk belang, indien de vennootschap in Nederland is gevestigd en de aandelen of winstbewijzen niet tot het vermogen van een onderneming behoren.
2. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, wordt als een vaste inrichting in ieder geval aange-merkt, het verrichten van werkzaamheden in het kader van een onderneming gedurende een aaneenge-sloten periode van ten minste 30 dagen, indien die werkzaamheden plaatsvinden in, op of boven het Noordzeewinningsgebied. Onder Noordzeewinningsgebied wordt verstaan de territoriale zee van Nederland alsmede het buiten de territoriale zee onder de Noordzee gelegen deel van de zeebodem en de ondergrond daarvan, voor zover het Koninkrijk der Nederlanden daar op grond van het internationale recht ten behoeve van de exploratie en de exploitatie van natuurlijke rijkdommen soevereine rechten mag uitoefenen.
3. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, worden in Nederland gelegen of gevestigde onroerende zaken die behoren tot het vermogen van een onderneming van een buitenlandse belastingplichtige alsmede rechten die samenhangen met de exploratie of de exploitatie van in Nederland aanwezige natuurlijke rijkdommen en die tot een zodanig vermogen behoren, geacht tot het vermogen van een binnenlandse onderneming te behoren.
4. Niet in Nederland wonende personen die in Nederland als musicus of anderszins als artiest optreden dan wel als beroep een tak van sport beoefenen, worden geacht in Nederland een dienstbetrekking te vervullen.
5. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, onder 1°, wordt de Nederlander die, uit hoofde van een dienstbetrekking en in een onderneming waarvan de leiding in Nederland is gevestigd, werkzaam is of is geweest op een vervoermiddel dat het verkeer onderhoudt tussen plaatsen buiten en plaatsen in Nederland, dan wel tussen plaatsen buiten Nederland onderling, geacht die dienstbetrekking in Nederland te vervullen of te hebben vervuld. Deze bepaling vindt geen toepassing indien het loon uit die dienstbetrekking of vroegere dienstbetrekking is onderworpen aan een belasting welke vanwege de Nederlandse Antillen, Aruba of een andere Mogendheid wordt geheven.
Naar index

Artikel 57     Naar index
1. Het totaal van de volgende bestanddelen van de belastbare som, doch ten hoogste het bedrag dat de belastbare som verminderd met de bestanddelen daarvan die zijn genoemd in artikel 57a en artikel 58 meer bedraagt dan ƒ 42 966, wordt niet belast op de voet van de tarieftabel:
a. winst genoten ter vervanging van door een onteigening gederfde of te derven voordelen uit onderneming;
b. winst behaald met of bij het staken van een onderneming of een gedeelte van een onderneming anders dan krachtens de werking van artikel 15 in geval van overlijden;
c. winst genoten krachtens de werking van artikel 16;
d. inkomsten welke voortvloeien uit de inkoop door een vennootschap van aandelen van de belasting-plichtige in die vennootschap, zulks naar het zuivere bedrag van die inkomsten, mits die aandelen, dan wel die aandelen te zamen met de van de belastingplichtige op de voet van artikel 57a, eerste lid, onderdeel c, door de vennootschap in het kalenderjaar ingekochte aandelen, meer dan 5 percent van het nominaal gestorte kapitaal vertegenwoordigen en mits, anders dan op de voet van artikel 57a, eerste lid, onderdeel c, noch in het kalenderjaar zelf, noch in de daaraan voorafgaande 10 kalenderjaren door de vennootschap aandelen van de belastingplichtige zijn ingekocht;
e. inkomsten als bedoeld in artikel 25, eerste lid, onderdelen d en e, naar hun zuivere bedrag;
f. inkomsten als bedoeld in artikel 31, eerste tot en met vijfde lid en zevende lid, naar hun zuivere bedrag, met uitzondering van:
1°. inkomsten genoten ter zake van de afkoop van een aanspraak als bedoeld in artikel 25, derde lid, onderdeel a, of ter zake van de omzetting van die aanspraak in een aanspraak die niet als een stamrecht kan worden aangemerkt;
2°. de in artikel 57a, eerste lid, onderdeel d, genoemde inkomsten;
g. de afneming van de oudedagsreserve ingevolge artikel 44f, eerste lid, onderdeel b, in geval van het staken van een onderneming of een gedeelte van een onderneming in het kalenderjaar, en wel tot ten hoogste het bedrag van de boekwaarde van de gestaakte onderneming of het gestaakte gedeelte, dan wel van de waarde in het economische verkeer zo deze lager is.
h. de afnemingen van de oudedagsreserve ingevolge artikel 44f, eerste lid, onderdelen d en e.
2. De belasting over het gedeelte van de belastbare som dat krachtens het eerste lid niet op de voet van de tarieftabel wordt belast bedraagt 45 percent.
Naar index

Artikel 59a     Naar index
1. Ingeval in enig jaar een stamrecht als is bedoeld in de artikelen 19 of 44j niet langer voldoet aan de in die artikelen gestelde voorwaarden, dan wel dat recht wordt beleend, verpand, vervreemd of afgekocht, dan wel degene van wie het recht is bedongen niet langer voldoet aan de in artikel 19, derde lid, onderdeel d, gestelde voorwaarde, wordt bij degene van wie het stamrecht is bedongen de door hem op de voet van de artikelen 53 tot en met 59 verschuldigde belasting over dat jaar vermeerderd met vijftig percent van de waarde welke in het economische verkeer aan dat recht kan worden toegekend. De vorige volzin is in geval van belening, verpanding, vervreemding of afkoop niet van toepassing indien degene die beleent, verpandt, vervreemdt of de afkoopsom geniet binnenlands belastingplichtige is.
2. Onze Minister kan onder door hem te stellen voorwaarden bepalen dat de in het eerste lid bedoelde vermeerdering achterwege blijft.
Naar index

Artikel 69     Naar index
Voor de toepassing van artikel 5, tweede lid, onderdeel b, worden niet als inkomsten uit arbeid van de belastingplichtige aangemerkt genoten termijnen van lijfrenten welke worden verstrekt door een lichaam dat het levensverzekeringsbedrijf uitoefent en welke ingevolge artikel 22, tweede lid, in verbinding met artikel 34 van de Wet op de loonbelasting 1964, zijn aan te merken als loon uit vroegere dienstbetrekking, indien de ter zake van de verkrijging van het recht op die termijnen verschuldigde premies als persoonlijke verplichting in aanmerking zijn genomen bij zijn echtgenoot. Naar index

Artikel 75     Naar index
1. De vóór 1 juli 1964 bestaande aanspraak op een of meer uitkeringen, welke volgens de vóór dat tijdstip geldende regelen als een lijfrente wordt aangemerkt, wordt ook voor de toepassing van deze wet als een lijfrente aangemerkt.
2. De zuivere inkomsten ter zake van de afkoop of de omzetting van een aanspraak bedoeld in het eerste lid, doch ten hoogste het bedrag dat de belastbare som verminderd met de bestanddelen daarvan die zijn genoemd in de artikelen 57a en 58 meer bedraagt dan ƒ 42 966, worden niet belast op de voet van de tarieftabel. De belasting over het gedeelte van de belastbare som dat krachtens de vorige volzin niet op de voet van de tarieftabel wordt belast, bedraagt 40 percent. Uitsluitend voor de toepassing van artikel 57, eerste lid, worden de zuivere inkomsten bedoeld in de eerste volzin geacht te zijn genoemd in artikel 57a.

Artikel 78a     Naar index
1. De rente begrepen in een kapitaalsuitkering uit een overeenkomst van levensverzekering ter zake waarvan geen koopsom is voldaan, wordt, in afwijking van artikel 28, tweede lid, gesteld op nihil indien de overeenkomst tot stand is gekomen vóór 1 september 1977. De eerste volzin blijft buiten toepassing ingeval de overeenkomst na 14 november 1975 tot stand is gekomen en bij de totstandkoming een looptijd van tien jaren of minder en betaling van andere dan vaste en gelijkmatige periodieke premies zijn overeengekomen.
2. De rente begrepen in een kapitaalsuitkering uit een overeenkomst van levensverzekering ter zake waarvan een koopsom is voldaan, wordt, in afwijking van artikel 28, tweede lid, berekend op de voet van de in het volgende lid opgenomen formule, ingeval vóór 15 november 1975 zowel de overeenkomst tot stand is gekomen als de koopsom is gestort.
3. De in het tweede lid bedoelde rente wordt berekend volgens de formule

 

Do

 

(D – Do)

   

R =

-------

x Ro +

------------

x Rn,

waarin

 

D

 

D

   

R voorstelt: de te berekenen rente;
Do voorstelt: het aantal dagen dat sedert de totstandkoming van de overeenkomst is verstreken tot 1 januari 1978;
D voorstelt: het aantal dagen dat sedert de totstandkoming van de overeenkomst is verstreken tot het tijdstip van uitkering;
Ro voorstelt: de in de uitkering begrepen rente berekend naar anderhalf percent van de verzekerde som voor elk jaar van de looptijd van de verzekering;
Rn voorstelt: de in de uitkering begrepen rente berekend volgens artikel 28;
een en ander met dien verstande dat voor Do en voor D niet meer dagen in aanmerking worden genomen dan zijn begrepen in de eerste vijfentwintig jaren na de totstandkoming van de overeenkomst en voor Ro niet meer dan vijfentwintig jaren van de looptijd.
4. Indien de rente begrepen in een kapitaalsuitkering uit een vóór 1 januari 1978 tot stand gekomen overeenkomst van levensverzekering wordt berekend met toepassing van artikel 28, tweede lid, worden ingeval ook uitkeringen vóór 1 januari 1978 hebben plaatsgevonden, de tot aan de tijdstippen van uitkering ter zake van de verzekering voldane premies geacht op de voet van artikel 28, tweede lid, bij die uitkeringen voor zover mogelijk in aanmerking te zijn genomen.
De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing bij de berekening van de factor Rn van de in het derde lid opgenomen formule.
5. Tot de bestanddelen van het belastbare inkomen waarop artikel 57 van toepassing is, wordt mede gerekend de volgens het tweede tot en met het vierde lid berekende rente.
6. Voor de toepassing van het eerste en het tweede lid wordt onder het voldaan zijn van een koopsom begrepen het verschuldigd zijn van periodieke premies over een tijdvak dat niet langer is dan vijf jaren, alsmede het betaald zijn van wisselende periodieke premies waarvan de hoogste meer bedraagt dan het tienvoud van de laagste premie welke bij de overeenkomst is voorzien.
Naar index

Artikel 80b     Naar index
Artikel 59a vindt geen toepassing indien het stamrecht vóór 1 januari 1973 is bedongen. Naar index

Artikel 80c     Naar index
Voor de toepassing van artikel 45, eerste lid, worden mede als persoonlijke verplichtingen in aanmerking genomen premies voor lijfrenten verschuldigd aan een rechtspersoon ingevolge een overeenkomst die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend voorzieningen voor invaliditeit, voor de oude dag en voor nabestaanden inhoudt, mits wordt aangetoond dat die voorzieningen redelijkerwijze zijn zeker gesteld. Naar index

Artikel 81a     Naar index
1. Voor de toepassing van artikel 47, eerste lid, onderdeel b, worden steeds als aftrekbare giften in aanmerking genomen de niet onder artikel 47, eerste lid, onderdeel a, vallende termijnen van lijfrenten en andere periodieke uitkeringen en verstrekkingen als zijn bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdeel c, die worden verstrekt krachtens een op 27 februari 1981 bestaande notariële akte van schenking.
2. De in artikel 47, derde lid, genoemde grens van tien percent van het onzuivere inkomen wordt verhoogd met het bedrag van de rechtstreeks of krachtens het eerste lid van dit artikel onder artikel 47, eerste lid, onderdeel b, vallende termijnen van lijfrenten en andere periodieke uitkeringen en verstrekkingen als zijn bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdeel c, die worden verstrekt krachtens een op 27 februari 1981 bestaande notariële akte van schenking.
Naar index