Selectie wetteksten Algemene wet inzake rijksbelastingen (tekst 2004)

Index  
Artikel 30f. Heffingsrente met betrekking tot IB, VPB, LB, OB, etc.
Artikel 30h. Bedrag waarover heffingsrente in rekening wordt gebracht en verlaging
Artikel 30i. Revisierente


Artikel 30f. Heffingsrente met betrekking tot IB, VPB, LB, OB, etc.     Naar index
1. Met betrekking tot de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting wordt rente - heffingsrente - berekend ingeval een voorlopige aanslag, een aanslag of een navorderingsaanslag wordt vastgesteld.
2. Met betrekking tot de loonbelasting, de omzetbelasting, de overdrachtsbelasting, de belasting van personenauto’s en motorrijwielen, de accijns, de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van pruimtabak en snuiftabak en de in artikel 1 van de Wet belastingen op milieugrondslag genoemde belastingen wordt heffingsrente berekend ingeval:
a. een naheffingsaanslag wordt vastgesteld vanwege de omstandigheid dat de verschuldigde belasting meer beloopt dan die welke is aangegeven, tenzij die naheffingsaanslag het gevolg is van een vrijwillige verbetering van de aangifte, welke wordt gedaan binnen drie maanden na het einde van het kalenderjaar of het boekjaar waarop de nageheven belasting betrekking heeft;
b. een teruggaaf van belasting plaatsvindt vanwege de omstandigheid dat de verschuldigde belasting minder beloopt dan die welke is aangegeven.
Heffingsrente wordt eveneens berekend indien en voor zover de in onderdeel a bedoelde belasting te laat, doch voordat een naheffingsaanslag is vastgesteld, wordt betaald, behoudens ingeval de betaling plaatsvindt binnen drie maanden na het einde van het kalenderjaar of het boekjaar waarop de te laat betaalde belasting betrekking heeft.
3. De heffingsrente wordt enkelvoudig berekend:
a. met betrekking tot de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting: over het tijdvak dat aanvangt op de dag na het einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven en eindigt op de dag van de dagtekening van het aanslagbiljet;
b. met betrekking tot de loonbelasting:
1°. indien een naheffingsaanslag wordt opgelegd aan de werknemer, de artiest, de beroepssporter of het buitenlandse gezelschap dan wel aan hem een teruggaaf wordt verleend: over het tijdvak dat aanvangt op de dag na het einde van het kalenderjaar waarop de nageheven belasting dan wel de teruggaaf betrekking heeft en eindigt op de dag van de dagtekening van het aanslagbiljet dan wel op de dag van de dagtekening van het afschrift van de beschikking of van de kennisgeving waaruit van de teruggaaf blijkt;
2°. in de overige gevallen waarin een naheffingsaanslag wordt opgelegd: over het tijdvak dat aanvangt op de dag na het einde van het kalenderjaar waarop de nageheven belasting betrekking heeft en eindigt op de dag van de dagtekening van het aanslagbiljet;
3°. in de overige gevallen waarin een teruggaaf wordt verleend: over het tijdvak dat aanvangt drie maanden na het einde van het kalenderjaar waarop de teruggaaf betrekking heeft en eindigt op de dag van de dagtekening van het afschrift van de uitspraak of de beschikking of van de kennisgeving waaruit van de teruggaaf blijkt;
c. met betrekking tot de omzetbelasting, de overdrachtsbelasting, de belasting van personenauto’s en motorrijwielen, de accijns en de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van pruimtabak en snuiftabak en de in artikel 1 van de Wet belastingen op milieugrondslag genoemde belastingen:
1°. indien een naheffingsaanslag wordt opgelegd: over het tijdvak dat aanvangt op de dag na het einde van het kalenderjaar of het boekjaar waarop de nageheven belasting betrekking heeft en eindigt op de dag van de dagtekening van het aanslagbiljet;
2°. indien een teruggaaf wordt verleend: over het tijdvak dat aanvangt drie maanden na het einde van het kalenderjaar of het boekjaar waarop de teruggaaf betrekking heeft en eindigt op de dag van de dagtekening van het afschrift van de uitspraak of van de kennisgeving waaruit van de teruggaaf blijkt;
d. ingeval het tweede lid, tweede volzin, van toepassing is: over het tijdvak dat aanvangt op de dag na het einde van het kalenderjaar of het boekjaar waarop de te laat betaalde belasting betrekking heeft en eindigt op de dag van betaling.
4. Voor de toepassing van dit hoofdstuk geldt als het bedrag van de aanslag: het bedrag van de aanslag na de verrekening ingevolge
a. artikel 15;
b. de artikelen 3.152, vijfde lid, en 4.51, vijfde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001;
c. artikel 21, derde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
5. Het percentage van de heffingsrente in een kalenderkwartaal is gelijk aan de op de eerste werkdag van de tweede kalendermaand voorafgaande aan dat kwartaal gegolden hebbende door de Europese Centrale Bank voor basisfinancieringstransacties toegepaste interestvoet, dan wel, indien dit lager is, het naar de gemiddelde koers van die dag door Onze Minister berekende, ongewogen gemiddelde effectieve rendement van de laatste drie uitgegeven, aan Euronext effectenbeurs te Amsterdam genoteerde staatsleningen waarbij dit effectieve rendement naar beneden wordt afgerond op een vijfvoud van honderdstenprocenten en vervolgens wordt verminderd met 0,5 procentpunt, met dien verstande dat het aldus bepaalde percentage van de heffingsrente vervolgens wordt vermeerderd met 1,50 procentpunt.
Naar index

Noot EvT:
Bovenstaande tekst van artikel 30f is van toepassing van 1 januari 2004 tot 1 maart 2004. Met ingang van laatstgenoemde datum treedt de Technische Herstelwet 2003 in werking, als gevolg waarvan de bepaling van het vijfde lid wordt gewijzigd.
Klik voor de volledige wettekst van artikel 30f met ingang van 1 maart 2004 op: wettekst met ingang van 1 maart 2004 (art. 30f).

Artikel 30h. Bedrag waarover heffingsrente in rekening wordt gebracht en verlaging      Naar index
1. Heffingsrente wordt in rekening gebracht over het positieve bedrag van de belastingaanslag, dan wel, indien artikel 30f, tweede lid, tweede volzin, van toepassing is, over het bedrag van de te laat betaalde belasting.
2. De in rekening gebrachte heffingsrente wordt verlaagd bij vermindering van het positieve bedrag van de belastingaanslag, tenzij de vermindering voortvloeit uit de verrekening van een verlies van een volgend jaar.
Naar index

Artikel 30i. Revisierente    
Naar index
1. Met betrekking tot de inkomstenbelasting wordt rente – revisierente – verschuldigd, indien:
a. door de toepassing van artikel 19b, eerste lid, of tweede lid, eerste volzin, van de Wet op de loonbelasting 1964 in verbinding met artikel 3.81 van de Wet inkomstenbelasting 2001 of van artikel 3.83, eerste of tweede lid, dan wel artikel 7.2, achtste lid, van de laatstgenoemde wet de aanspraak ingevolge een pensioenregeling tot het loon wordt gerekend;
b. ingevolge artikel 3.133 of 3.136 van de Wet inkomstenbelasting 2001 premies voor een aanspraak op periodieke uitkeringen als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking worden genomen, behoudens voorzover artikel 3.69, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van genoemde wet met betrekking tot deze negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen toepassing vindt;
c. ingevolge artikel 3.135 van de Wet inkomstenbelasting 2001 premies voor een aanspraak uit een pensioenregeling als bedoeld in artikel 1.7, tweede lid, onderdeel b, van die wet als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking worden genomen.
2. De revisierente bedraagt 20 percent van de waarde in het economische verkeer van aanspraken als bedoeld in het eerste lid.
3. Ingeval de aanspraak is bedongen minder dan 10 jaren vóór het jaar waarin de aanspraak ingevolge een pensioenregeling tot loon wordt gerekend dan wel de negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen worden genoten, wordt, indien de belastingplichtige dit verzoekt, in afwijking van het tweede lid, de revisierente gesteld op het door de belastingplichtige aannemelijk te maken bedrag dat ingevolge de artikelen 30f en 30h aan heffingsrente in rekening zou worden gebracht indien de mogelijkheid zou bestaan de aftrek van de premies voor de aanspraak ongedaan te maken door navorderingsaanslagen over de jaren van die aftrek. Hierbij worden de bedragen van die navorderingsaanslagen gesteld op 50 percent van de premies en wordt het einde van het in artikel 30f, derde lid, onderdeel a , bedoelde tijdvak gesteld op 31 december van het jaar waarin de aanspraak ingevolge een pensioenregeling tot loon wordt gerekend dan wel de negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen worden genoten.
Naar index

Noot EvT:
Bovenstaande tekst van artikel 30i is van toepassing van 1 januari 2004 tot 1 maart 2004. Met ingang van laatstgenoemde datum treedt de Technische Herstelwet 2003 in werking, als gevolg waarvan de bepalingen van het eerste lid (onderdelen a, b en c) en het derde lid worden gewijzigd.
Klik voor de volledige wettekst van artikel 30f met ingang van 1 maart 2004 op: wettekst met ingang van 1 maart 2004 (art. 30i).