Selectie wetteksten Uitvoeringsregeling wet inkomstenbelasting 2001 (jaren vanaf 2001; tekst 2012)

Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 

Index

Artikel 1. Reikwijdte en definitie
Artikel 2a. Ingegane lijfrenten waarvan de termijnen niet in geldeenheden, maar in units zijn vastgesteld
Artikel 2b. Ingegane lijfrentespaarrekeningtermijnen of lijfrentebeleggingsrechttermijnen waarvan de omvang niet in geldeenheden, maar in units is vastgesteld
Artikel 4. Toerekening tussen en binnen de belastbare inkomens [Vervallen per 01-01-2011]
Artikel 17bis. Verdeling spaarrekening eigen woning en beleggingsrecht eigen woning bij meer dan één gerechtigde
Artikel 17a. Aanvullende bepalingen met betrekking tot de eigenwoningreserve
Artikel 18. Negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen; verminderingen en voorkoming dubbeltellingen [GERESERVEERD]
Artikel 45aa. Bijzondere regels voor ambtshalve verminderingen
Artikel 45b. Overgangsrecht lijfrenten niet in geldeenheden
Artikel 45d. Overgangsrecht eigenwoningregeling en leegstaande woning

Artikel 1. Reikwijdte en definitie   terug naar index
1. Deze regeling geeft uitvoering aan de artikelen 1.5, 1.7, 2.2, 2.5, 2.14a, 3.10, 3.13, 3.16, 3.17, 3.20, 3.22, 3.27, 3.55, 3.56, 3.57, 3.63, 3.83, 3.87, 3.104, 3.119a, 3.138, 3.152, 3.154, 4.7, 4.14, 4.17a, 4.17b, 4.17c, 4.41, 4.51, 5.14, 5.15, 5.17, 5.18, 5.18a, 6.14, 6.15, 6.17, 6.23, 6.26, 6.31, 6.33, 7.2, 8.9a, 8.14a, 8.14b, 9.2, 9.4, 9.6 en 10a.9 van de Wet inkomstenbelasting 2001, de artikelen 14 en 14a van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 en artikel XXXIII van het Belastingplan 2010.
2. Deze regeling verstaat onder:
a. wet: Wet inkomstenbelasting 2001;
b. inhoudingsplichtige: de inhoudingsplichtige als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964;
c. openbaar vervoer: voor een ieder openstaand personenvervoer volgens een dienstregeling met een auto, bus, trein, tram, metro, veerpont of een via een geleidesysteem voortbewogen voertuig.

Artikel 2a. Ingegane lijfrenten waarvan de termijnen niet in geldeenheden, maar in units zijn vastgesteld   terug naar index
1. Een aanspraak op periodieke uitkeringen waarvan de uitkeringen zijn ingegaan en waarvan de hoogte van de uitkeringen niet voor de gehele uitkeringsperiode in geldeenheden is vastgesteld, wordt op grond van artikel 1.7, derde lid, van de wet gelijkgesteld met een aanspraak op vaste en gelijkmatige periodieke uitkeringen indien wordt voldaan aan de hierna opgenomen regels.
2. Met betrekking tot de uitkeringen en de administratieve vormgeving daarvan gelden de volgende regels:
a. de termijnen van een oudedagslijfrente of een tijdelijke oudedagslijfrente als bedoeld in artikel 3.125, eerste lid, onderdeel a, respectievelijk onderdeel c, van de wet worden op de ingangsdatum uitgedrukt in een vast aantal beleggingseenheden (units) per jaar;
b. indien bij een of meer van de onder a genoemde lijfrenten een nabestaandenlijfrente als bedoeld in artikel 3.125, onderdeel b, van de wet is meeverzekerd, dient deze op de ingangsdatum van de lijfrente waarbij deze is meeverzekerd te worden uitgedrukt in een vast aantal beleggingseenheden per jaar; in plaats daarvan kan op die ingangsdatum voor de nabestaandenlijfrente een kapitaal worden bepaald dat dient als rekengrootheid voor de vaststelling van de hoogte van de termijnen van de nabestaandenlijfrente in beleggingseenheden of euro’s; indien de nabestaandenlijfrente niet een lijfrente in beleggingseenheden of een gerichte lijfrente is, maar is verzekerd als een recht op uitkeringen in euro’s, wordt de nabestaandenlijfrente geadministreerd als een zelfstandig recht ten opzichte van de in onderdeel a genoemde lijfrenten;
c. de hoogte van de uiteindelijk in euro’s uit te keren termijnen van lijfrente dient uitsluitend te worden beïnvloed door het verschil tussen het feitelijk behaalde beleggingsrendement en de rekenrente die ten tijde van het ingaan van de lijfrente als rekenrendement is gehanteerd. Daartoe wordt de contante waarde van de termijnen in beleggingseenheden actuarieel bijgehouden overeenkomstig de wijze waarop dat geschiedt voor termijnen van lijfrenten in euro’s.
3. Met betrekking tot de tariefgrondslagen voor het berekenen van de uitkeringen gelden de volgende regels:
a. de verzekeraar van de lijfrente gaat op de ingangsdatum van de lijfrente uit van sterftegrondslagen die passen bij de sterfterisico’s van de verzekerde rechten;
b. de verzekeraar van de lijfrente gaat ter berekening van het op jaarbasis uit te keren vaste aantal beleggingseenheden uit van ten hoogste het netto rekenrendement dat hij op de ingangsdatum hanteert voor soortgelijke lijfrenten in euro’s of van het op de ingangsdatum van de lijfrente geldende u-rendement zoals dat periodiek wordt gepubliceerd door het Centrum voor Verzekeringstatistiek van het Verbond van Verzekeraars; gedurende de looptijd vindt geen herberekening plaats van het aantal jaarlijks uit te keren beleggingseenheden;
c. in de hoogte van de termijnen van lijfrente in beleggingseenheden wordt geen inflatie-element verdisconteerd.
4. Jaarlijks verwerkt de verzekeraar, overeenkomstig de bij lijfrenteverzekeringen met uitkeringen in euro’s te hanteren handelwijze, de actuariële gevolgen van de op de ingangsdatum veronderstelde tariefgrondslagen in de administratie van de contante waarde van de uitkeringen in beleggingseenheden en in de administratie van de beleggingswaarde zelf.
5. Met betrekking tot de peildatum en de periode van vaststellen van de uitkeringen in euro’s gelden de volgende regels:
a. bij de berekening van de per vervallen termijn verschuldigde uitkering in euro’s kan worden uitgegaan van de waarde van de beleggingseenheid op een vaste peildatum in de kalendermaand van betaling of in de daaraan voorafgaande kalendermaand;
b. gedurende een periode van ten hoogste 12 maanden (herrekenperiode) kunnen de in de herrekenperiode uit te keren termijnen bij aanvang daarvan in euro’s worden vastgesteld; de hoogte van de uitkeringen in euro’s dient daarbij te worden bepaald op basis van de werkelijke waarde van de beleggingseenheid per een vaste peildatum gelegen in de kalendermaand waarin de herrekenperiode ingaat of in een van de twee daaraan voorafgaande kalendermaanden; slechts eenmalig kan worden gekozen voor een datum van ingang van de herrekenperiode.
6. Met betrekking tot meeverzekerde nabestaandenlijfrenten en tot de wijze van rekening houden met het overlijden van verzekerden gelden de volgende regels:
a. in de in het tweede lid, onderdeel b, genoemde gevallen waarin een of meer nabestaandenlijfrenten zijn meeverzekerd, dient bij de vaststelling van de hoogte van de termijnen van de lijfrenten als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, voor iedere meeverzekerde nabestaandenlijfrente op actuarieel verantwoorde wijze rekening te worden gehouden met het feit dat die nabestaandenlijfrente is meeverzekerd;
b. indien een meeverzekerde nabestaandenlijfrente op de ingangsdatum van een van de in het tweede lid, onderdeel a, genoemde lijfrenten is uitgedrukt in een jaarlijks vast aantal beleggingseenheden, wordt bij overlijden van een verzekerde zowel de contante waarde van de beleggingseenheden als de totale beleggingswaarde herrekend. Het overlijden dient daarbij geen invloed te hebben op de waarde per beleggingseenheid. Een vrijval van de beleggingswaarde bij overlijden komt, overeenkomstig de bij uitkeringen in euro’s te hanteren handelwijze, ten goede aan de verzekeraar in verband met het door deze gelopen langlevenrisico.

Artikel 2b. Ingegane lijfrentespaarrekeningtermijnen of lijfrentebeleggingsrechttermijnen waarvan de omvang niet in geldeenheden, maar in units is vastgesteld   terug naar index
1. Een aanspraak op termijnen als bedoeld in artikel 3.126a, vierde en zesde lid, van de wet waarvan de termijnen zijn ingegaan en waarvan de hoogte van de termijnen niet voor de gehele uitkeringsperiode in geldeenheden is vastgesteld, wordt op grond van artikel 3.126a, zevende lid, in verbinding met artikel 1.7, derde lid, van de wet gelijkgesteld met een aanspraak op vaste en gelijkmatige termijnen indien wordt voldaan aan de hierna opgenomen regels.
2. Met betrekking tot de termijnen en de administratieve vormgeving daarvan gelden de volgende regels:
a. de termijnen worden op de ingangsdatum uitgedrukt in een vast aantal beleggingseenheden (units) per jaar;
b. de hoogte van de uiteindelijk in euro’s uit te keren termijnen dient uitsluitend te worden beïnvloed door het verschil tussen het feitelijk behaalde beleggingsrendement en de rekenrente die ten tijde van het ingaan van de termijnen als rekenrendement is gehanteerd.
3. Met betrekking tot de grondslagen voor het berekenen van de termijnen gelden de volgende regels:
a. de bank of beheerder, bedoeld in artikel 3.126a, eerste lid, van de wet, gaat ter berekening van het op jaarbasis uit te keren vaste aantal beleggingseenheden uit van ten hoogste het netto rekenrendement dat hij op de ingangsdatum hanteert voor soortgelijke termijnen in euro’s of van het op de ingangsdatum van de termijnen geldende u-rendement zoals dat periodiek wordt gepubliceerd door het Centrum voor Verzekeringstatistiek van het Verbond van Verzekeraars; gedurende de looptijd vindt geen herberekening plaats van het aantal jaarlijks uit te keren beleggingseenheden;
b. in de hoogte van de termijnen in beleggingseenheden wordt geen inflatie-element verdisconteerd.
4. Met betrekking tot de peildatum en de periode van vaststellen van de termijnen in euro’s gelden de volgende regels:
a. bij de berekening van de verschuldigde termijn in euro’s kan worden uitgegaan van de waarde van de beleggingseenheid op een vaste peildatum in de kalendermaand van betaling of in de daaraan voorafgaande kalendermaand;
b. gedurende een periode van ten hoogste 12 maanden (herrekenperiode) kunnen de in de herrekenperiode uit te keren termijnen bij aanvang daarvan in euro’s worden vastgesteld; de hoogte van de termijnen in euro’s dient daarbij te worden bepaald op basis van de werkelijke waarde van de beleggingseenheid per een vaste peildatum gelegen in de kalendermaand waarin de herrekenperiode ingaat of in een van de twee daaraan voorafgaande kalendermaanden; slechts eenmalig kan worden gekozen voor een datum van ingang van de herrekenperiode.

Artikel 4. Toerekening tussen en binnen de belastbare inkomens   terug naar index
[Vervallen per 01-01-2011]

Artikel 17bis. Verdeling spaarrekening eigen woning en beleggingsrecht eigen woning bij meer dan één gerechtigde   terug naar index
1. Ingeval een spaarrekening eigen woning meer dan één rekeninghouder heeft, wordt het tegoed van de rekening in gelijke delen toegerekend aan die rekeninghouders.
2. Ingeval een beleggingsrecht eigen woning meer dan één eigenaar heeft, wordt de waarde van het recht in gelijke delen toegerekend aan die eigenaren.

Artikel 17a. Aanvullende bepalingen met betrekking tot de eigenwoningreserve   terug naar index
1. Voor de toepassing van artikel 3.119a van de wet:
a. wordt de eigenwoningreserve die is gevormd voor het ontstaan van een algehele huwelijksgemeenschap bij ontbinding van die gemeenschap op gezamenlijk verzoek van de belastingplichtige en zijn echtgenoot of gewezen echtgenoot verdeeld in de onderlinge verhouding waarin zij tot de gemeenschap gerechtigd zijn. Het verzoek wordt uiterlijk gedaan bij de aangifte over het jaar waarin de algehele huwelijksgemeenschap wordt ontbonden. Op dit verzoek kan niet worden teruggekomen;
b. wordt een woning zolang deze ten aanzien van de echtgenoot van de belastingplichtige als eigen woning wordt aangemerkt ten aanzien van de belastingplichtige mede als eigen woning aangemerkt indien de woning tot een huwelijksgemeenschap behoort of gaat behoren.
2. Indien in de overeenkomst ter zake van de verwerving van een eigen woning, ten behoeve van de uitvoering van het woonbeleid van de rijksoverheid of een gemeente, een clausule is opgenomen op grond waarvan bij niet nakoming van die clausule een bedrag verschuldigd is, kan bij de vervreemding van die woning het bedrag dat terzake van het niet nakomen van de clausule is betaald in mindering worden gebracht op het vervreemdingssaldo eigen woning.

Artikel 18. Negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen; verminderingen en voorkoming dubbeltellingen   terug naar index
[GERESERVEERD]

Artikel 45aa. Bijzondere regels voor ambtshalve verminderingen   terug naar index
De inspecteur vermindert ambtshalve een belastingaanslag die op een te hoog bedrag is vastgesteld zodra hem dat is gebleken, tenzij:
a. vijf jaren zijn verlopen na het einde van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft;
b. de onjuistheid van de belastingaanslag voortvloeit uit jurisprudentie die eerst is gewezen nadat die belastingaanslag onherroepelijk vast is komen te staan, tenzij de Minister van Financiën anders heeft bepaald;
c. de onjuistheid van de belastingaanslag voortvloeit uit beleidsregels van de Minister van Financiën die eerst zijn uitgevaardigd nadat die belastingaanslag onherroepelijk vast is komen te staan, tenzij de Minister van Financiën anders heeft bepaald;
d. de onjuistheid van de belastingaanslag voortvloeit uit de omstandigheid dat eerst nadat die belastingaanslag onherroepelijk vast is komen te staan een beroep wordt gedaan op een fiscale faciliteit, waarop een beroep moet worden gedaan bij de aangifte of op een ander wettelijk voorgeschreven moment; of
e. sprake is van enig feit waardoor ten onrechte inkomstenbelasting is geheven en als gevolg van die heffing een andere belasting, al dan niet van dezelfde belastingplichtige, ter zake van datzelfde feit niet is geheven en ook niet meer kan worden geheven, met dien verstande dat in dat geval wel ambtshalve vermindering plaatsvindt voor zover het bedrag van de eerstgenoemde belasting het bedrag van de andere belasting te boven gaat.

Artikel 45b. Overgangsrecht lijfrenten niet in geldeenheden   terug naar index
Vóór 1 januari 2005 vastgestelde lijfrenten die niet in geldeenheden luiden:
1. Op een lijfrente waarvan vóór 1 januari 2005 de hoogte van de termijnen in beleggingseenheden (units) met de verzekeraar is overeengekomen, blijft artikel 2a buiten toepassing en kan de lijfrente-overeenkomst worden tenuitvoergelegd zoals is overeengekomen.
2. Indien ter zake van een lijfrente als bedoeld in het eerste lid op of na 1 januari 2005 met de verzekeraar een wijziging van methode van berekening van de termijnen in units of in euro’s wordt overeengekomen, is met ingang van de datum van die wijziging art. 2a wel van toepassing.
3. Indien een lijfrente als bedoeld in het eerste lid op of na 1 januari 2005 wordt omgezet in een andere lijfrente, is artikel 2a van toepassing op de laatstgenoemde lijfrente.

Artikel 45d. Overgangsrecht eigenwoningregeling en leegstaande woning   terug naar index
Met betrekking tot gevallen waarin het genereren van inkomen uit sparen en beleggen uit de woning bedoeld in artikel 3.111, tweede lid, tweede volzin, van de wet reeds is aangevangen vóór 1 januari 2010, blijft artikel 3.111, tweede lid, van de wet, zoals dit luidde op 31 december 2009, van toepassing, tenzij de belastingplichtige ermee instemt dat:
a. het gaan genereren van inkomsten uit sparen en beleggen, bedoeld in artikel 3.111, tweede lid, tweede volzin, van de wet niet wordt aangemerkt als een vervreemding als bedoeld in artikel 3.119a van de wet;
b. indien op grond van artikel 3.119b, eerste lid, van de wet een beschikking eigenwoningreserve is of wordt afgegeven, die beschikking wordt herzien;
c. indien de woning vanaf enig moment weer belastbare inkomsten uit eigen woning genereert, dit niet wordt aangemerkt als een verwerving als bedoeld in artikel 3.119a van de wet.