Werknemersspaarregelingen en winstdelingsregelingen

Brief Staatssecretaris van Financiën van 8 april 1994, nr. DB94/1119M

De Staatssecretaris van Financiën maakt het volgende bekend:

Met ingang van 1 januari 1994 is een nieuwe wettelijke regeling (De Wet van 1 november 1993 tot wijziging van een aantal wetten inzake belastingen, alsmede van een aantal andere wetten met het oog op het bevorderen van werknemersparticipaties en winstdelings- en spaarregelingen voor werknemers (Stb. 573) en de Uitvoeringsregeling werknemersspaarregelingen en winstdelingsregelingen (Staatscourant van 15 december 1993, nr. 241; hierna: UR).) van kracht voor, onder meer, werknemersspaarregelingen en winstdelingsregelingen. De in dit verband gewijzigde regelgeving heeft in de uitvoeringspraktijk een aantal vragen opgeroepen.

Teneinde tegemoet te komen aan de kennelijk levende informatiebehoefte geef ik hierna een overzicht van in dit verband gestelde vragen en de daarop door mij gegeven antwoorden. Voor overige inlichtingen kunnen belanghebbenden zich richten tot de Belastingdienst.

Ik merk hierbij nog het volgende op. De nieuwe wettelijke regeling en de praktische uitvoering daarvan zullen in de loop van dit jaar voor zoveel mogelijk worden geëvalueerd. Vervolgens zal worden beoordeeld in hoeverre de in deze publicatie opgenomen standpunten aanpassing behoeven. Een eventuele, hieruit voortvloeiende beleidswijziging zal evenwel niet vóór 1 januari 1995 ingaan.

1. Mag een premiespaarregeling of een spaarloonregeling minder deblokkeringsmogelijkheden bevatten dan wettelijk is toegestaan?

Ja, een spaarregeling hoeft niet alle toegestane deblokkeringsmogelijkheden te bevatten.

2. Hoe moeten spaarloon en spaarpremies op de loonstaat worden geboekt?

Spaarloon (waaronder aandelenopties en geblokkeerde winstdeling) en spaarpremies die zijn vrijgesteld mogen op de loonstaat worden verwerkt, het is niet verplicht. Indien gekozen wordt voor boeking in de loonstaat, moeten spaarloon en/of spaarpremie worden geboekt in kolom 3 of 4 èn in kolom 7 (spaarloon op het moment van bijschrijving op de spaarloonrekening of het toekennen van aandelenopties; spaarpremie op het moment van toekennen, niet op het moment van voorlopig bijschrijven). Als het spaarloon of de spaarpremie alsnog moeten worden belast moeten deze in kolom 3 of 4 worden geboekt (en dus niet in kolom 7).

3. Mag in een spaar- of winstdelingsregeling de deelname aan voorwaarden worden gebonden?

De deelname aan deze regelingen moet openstaan voor ten minste driekwart van het personeel. Aan deze voorwaarde dient niet alleen op papier te worden voldaan; de mogelijkheid van deelname dient reëel te zijn. Voorbeelden van bepalingen die mogelijk inbreuk maken op een reële deelnamemogelijkheid:

- Bij een spaarloonregeling wordt als voorwaarde voor deelname gesteld dat uit het normale salaris het maximale spaarloon wordt gespaard; dit kan een feitelijke belemmering vormen voor lager-gesalarieerde werknemers;
- De deelname aan een (spaar)regeling wordt afhankelijk gesteld van de deelname aan andere (spaar)regelingen; in deze gevallen kan soms door een cumulatie van voorwaarden de reële deelnamemogelijkheid van een of meer regelingen te zeer worden beperkt;
- De deelnamemogelijkheid wordt gekoppeld aan prestaties of andere criteria waaraan slechts een beperkt deel van het personeel feitelijk zal voldoen.

4. Mag in spaar- of winstdelingsregeling onderscheid gemaakt worden tussen (categorieën) werknemers?

Indien al te zeer onderscheid wordt gemaakt, kan in feite sprake zijn van meer regelingen, ook indien de verschillende regelingen in één reglement zijn opgenomen. In dat geval dient per regeling te worden bezien of deze (feitelijk) openstaat voor ten minste driekwart van het gehele personeel. Indien differentiatie gewenst is kan worden gedacht aan het hanteren van objectieve normen, waarbij niet meer dan 25% van het personeel wordt uitgesloten (zie vraag 3). Voorbeelden van - met dit voorbehoud - toegestane differentiatie:

- Indien in een periode een bepaald aantal ziektedagen wordt overschreden wordt een korting toegepast. Bij een premiespaarregeling moet evenwel sprake blijven van een spaarpremie naar gelang van de besparing. Een van het ziekteverzuim afhankelijke korting op de besparing ontmoet geen bezwaar. Niet toegestaan is een aan het ziekteverzuim gerelateerde spaarpremie;
- De besparing of het spaarloon stijgt naar mate de produktienormen voor een afdeling worden gehaald;
- Het in te houden spaarbedrag van een premiespaarregeling of het spaarloon wordt afhankelijk gesteld van de hoogte van het salaris of van de hoogte van een winstuitkering.

5. Moet een regeling ook openstaan voor driekwart van het personeel indien een groot deel van de werknemers min of meer incidenteel werkt?

Ja, in beginsel moet ook dan aan deze voorwaarde worden voldaan. Het is in deze gevallen mogelijk het spaarbedrag, het spaarloon of de winstdeling naar gelang de tijd vast te stellen. Het ontmoet bij mij geen bezwaar indien in een regeling als ondergrens wordt opgenomen dat werknemers die doorgaans gedurende minder dan 8 uren per week of gedurende minder dan 1 maand per jaar werkzaam zijn niet kunnen deelnemen. De zogenoemde driekwarteis wordt in dat geval beoordeeld voor alle werknemers die niet aldus zijn uitgesloten.

6. Mag bij een premiespaarregeling onbeperkt worden gespaard en wat betekent dit voor de spaarpremies?

In beginsel is bepalend wat hierover in het spaarreglement staat. In het spaarreglement mag evenwel niet worden bepaald dat uit eigen middelen kan worden (bij)gestort. Het moet immers gaan om ingehouden besparingen. De werkgever kan slechts besparingen inhouden tot het (netto) bedrag dat hij aan de werknemer verschuldigd is. Bovendien moet het gaan om spaarpremies naar gelang van de ingehouden besparingen. Wel toegestaan is een reglement waarin de werknemer zelf de hoogte van de in te houden besparing mag kiezen en de spaarpremie ten hoogste 100%, met een maximum f 1.027 (voor 1994) bedraagt. In geval de werknemer voor een ander doel dan de erkende bestedingsdoelen bedragen van de rekening opneemt, moet de spaarpremie evenwel naar evenredigheid aan de gehele ingehouden besparing worden toegerekend. Voorbeeld: In 1994 wordt in totaal f 5.135 ingehouden en bijgeschreven op de premiespaarrekening. De spaarpremie van f 1.027 wordt voorlopig bijgeschreven. In 1995 neemt de deelnemer f 2.000 van zijn besparing op. In dat geval moet van de voorlopige spaarpremie 1.027/5.135 x f 2.000 = f 400 teruggestort worden naar de werkgever of naar een in het reglement aangewezen derde. Het is ook toegestaan dat in een reglement het premiëringspercentage wordt verlaagd als de werknemer meer besparing laat inhouden dan het jaarlijkse maximum-premiebedrag. Voorbeeld: bij een inhouding van f 1.027 bedraagt de spaarpremie 100% en bij een inhouding van f 2.054 is de spaarpremie 50%.

7. Wat zijn de gevolgen voor een premiespaarregeling indien werknemers die niet deelnemen een extra bedrag als belast loon zullen ontvangen (of indien het loon van degenen die wèl deelnemen zal worden gekort met het bedrag van de spaarpremie)?

Dit hoeft voor de premiespaarregeling in beginsel geen gevolgen te hebben als hieromtrent in het contract vastgelegde (individuele) loonafspraken zijn gemaakt. Hierbij kan van belang zijn welke overige gevolgen aan deze afspraak zijn of worden verbonden. Indien het normale loon contractueel wordt verlaagd (of minder wordt verhoogd), kan dit bijvoorbeeld gevolgen hebben voor de hoogte van een pensioenpremie. In dit verband moet worden bedacht dat een spaarpremie moet worden toegekend naar gelang van de ingehouden besparing en niet rechtstreeks afhankelijk mag zijn van de winst of de winstuitkering. Indien de premie voortaan in mindering zal worden gebracht op een winstuitkering, zal bijvoorbeeld deze winstuitkering tot het bedrag van de spaarpremie moeten worden gegarandeerd, aangezien deze spaarpremie anders winstafhankelijk is. Het is niet mogelijk loon dat fiscaal als genoten moet worden beschouwd achteraf tot spaarpremie te bestempelen.

8. Mogen een premiespaarrekening en een spaarloonrekening bij een bank een zelfde rekeningnummer hebben?

Ja, beide rekeningen mogen onder hetzelfde nummer worden geadministreerd. Er moet echter wel sprake zijn van afzonderlijke rekeningen (artikel 15 UR), met afzonderlijke opening en sluiting en bij- en afboeking van de rekeningen.

9. Mag een premiespaarregeling een bepaling bevatten dat de voorlopig bijgeschreven spaarpremie - onder inhouding van belasting en premies - wordt uitgekeerd aan de werknemer indien hij bij ontslag zijn gehele spaarsaldo opneemt?

Nee. Het deel van de spaarpremie dat niet onbelast kan worden toegekend moet teruggestort worden naar de werkgever of naar een in het reglement aangewezen derde. Het deel van de spaarpremie dat wèl onbelast mag worden toegekend moet per inhouding worden berekend, ook als de inhoudingen per maand plaatsvinden.

10. In welke volgorde moeten de spaargelden of het spaarloon worden opgenomen indien een gedeelte van een spaartegoed van een premiespaarrekening of van een spaarloonrekening wordt opgenomen?

Er is geen voorschrift over de volgorde van opnemen (lifo, fifo of anderszins). Dat betekent dat het spaarreglement daarover een voorschrift kan bevatten of dat anders de werknemer bij opname mag kiezen.

11. Is het mogelijk met geleend geld effecten te verwerven en de lening af te lossen met het tegoed van een premiespaarrekening of een spaarloonrekening?

Het is niet mogelijk ten laste van de spaarrekening een lening af te lossen, ook niet als deze is aangegaan voor de aankoop van effecten. Wel kunnen ten laste van de spaarrekening effecten worden gekocht, maar het moet wel gaan om nieuw verworven effecten. Deze effecten worden dan geblokkeerd. Met (gedeeltelijke) aflossing van de eventuele lening ten laste van de spaartegoeden moet dus worden gewacht tot de spaartermijn is volbracht.

12. Tot welk bedrag mogen de spaargelden of het spaarloon worden besteed ter verwerving van de eigen woning?

Tot ten hoogste het bedrag van de koopprijs en bijkomende kosten van de eigen woning. Het moet hierbij gaan om de feitelijke betaling(en) van deze koopprijs. Niet van belang is of de werknemer deze koopprijs ook uit andere middelen zou kunnen voldoen, bijvoorbeeld met een hypothecaire lening.

13. Kan de toebedeling van een eigen woning, in het kader van een boedelscheiding worden beschouwd als de verwerving van een eigen woning?

Ja, indien de woning nog niet geheel in eigendom aan de werknemer toebehoorde. Het besteden van spaargelden of spaarloon ter zake van die verwerving kan evenwel slechts aan de orde zijn indien daarmee de eventuele schuld wegens overbedeling wordt voldaan.

14. Kan spaarpremie worden toegekend in verband met de maandelijkse betaling van een spaarhypotheek?

Niet als hypotheekaflossing; bij deze hypotheekvorm wordt immers gedurende de looptijd niet afgelost. De premie voor het spaarcontract zal in het algemeen wel kunnen worden opgevat als een premie voor een kapitaalverzekering of een zogenaamde gemengde verzekering. Indien de premie voor de spaarpolis en voor de overlijdensrisicoverzekering afzonderlijk in rekening worden gebracht is dit een aanwijzing dat geen sprake is van een gemengde verzekering. In dat geval komt alleen de premie voor het spaarcontract in aanmerking. Bij een spaarloonregeling is in deze gevallen geen opname toegestaan, aangezien het gaat om een polis die is verpand tot zekerheid van een hypothecaire lening (artikel 16,2 en artikel 8,6 UR).

15. Een lijfrente mag (m.u.v. overlijden) niet eerder ingaan dan in het vijfde jaar nadat de premies zijn voldaan (artikel 8,1 UR). Betekent dit dat premies in de laatste vier jaar voordat de termijnen ingaan niet meer ten laste van de spaarrekening mogen worden voldaan?

Indien de verzekering, na het moment dat de premie voor het eerst ten laste van de spaarrekening werd voldaan, niet eerder tot uitkering komt dan in het vijfde jaar daarna, ontmoet het geen bezwaar indien de premiebetaling ten laste van de spaarrekening tot en met het laatste jaar wordt voortgezet.

16. Een kapitaalverzekering moet in beginsel op het moment van premiebetaling voorzien in een resterende looptijd van ten minste vier jaren (artikel 8,3 UR). Betekent dit dat de jaarlijkse premies voor een polis met een totale looptijd van 15 jaren gedurende de laatste vier jaren niet ten laste van de spaarrekening mogen worden voldaan?

Het ontmoet geen bezwaar indien bij polissen met een totale looptijd van ten minste 15 jaar de premies ook gedurende de laatste vier jaren ten laste van de spaarrekening worden voldaan. Dit ontmoet bij polissen met een kortere looptijd evenmin bezwaar, indien met de betaling van daarvoor verschuldigde premies reeds werd aangevangen ten laste van het tegoed van een oude bedrijfsspaarregeling.

17. Mag een spaarloonregeling de mogelijkheid bevatten het spaarloon tussentijds belast te deblokkeren?

Nee, want behoudens de toegestane uitzonderingen moet het spaarloon ten minste vier jaren op de spaarloonrekening blijven staan (artikel 19 UR).

18. Kan een oude premiespaarregeling gedurende 1994 worden omgezet in een nieuwe premiespaarregeling?

Indien in 1994 een nieuwe premiespaarregeling wordt getroffen, is in 1994 voor de oude regeling de overgangsregeling (artikel 25 UR) niet van toepassing. De overgangsregeling houdt immers in dat per kalenderjaar een keuze moet worden gemaakt voor hetzij het oude, hetzij het nieuwe regime. De spaarpremies van de oude premiespaarregeling over de inhoudingen in 1994 kunnen in dit geval dus niet onbelast worden uitgekeerd.

De volgende oplossingen ontmoeten in beginsel geen bezwaar.
- De werkgever kan met de deelnemers afspreken dat geen spaarpremies over 1994 worden uitgekeerd - de voorlopig bijgeschreven spaarpremies gaan terug naar de werkgever - en dat de besparingen over 1994 worden teruggestort. Deze besparingen kunnen worden ingehouden als eerste storting op een spaarregeling nieuwe stijl.
- De te belasten spaarpremie zou als vrijgesteld spaarloon in het kader van een nieuwe spaarloonregeling kunnen worden ingehouden.
- Indien vóór 1 juli 1994 ter vervanging van de oude een nieuwe premiespaarregeling wordt getroffen kunnen de in 1994 ingehouden besparingen en de eventueel reeds over deze besparingen definitief toegekende spaarpremies met terugwerkende kracht in de nieuwe regeling worden opgenomen. Dit geldt evenwel niet voor de toekenningen van spaarpremies die onder het nieuwe regime niet zijn toegestaan (bijvoorbeeld indien het spaartegoed bij het sluiten van het wettelijk huwelijk werd gedeblokkeerd).

19. Geldt de uitsluiting van de ab-houder (artikel 23 UR) ook als er twee of meer werknemers zijn die allen een aanmerkelijk belang hebben?

De uitsluiting voor ab-houders geldt alleen bij één werknemer en bij twee werknemers die elkaars echtgenoot/partner zijn.

20. Mag de ab-houder/enig werknemer gebruik maken van de overgangsregeling voor oude bedrijfsspaarregelingen?

Ja, de uitsluiting van de ab-houder/enig werknemer (eventueel met echtgenoot of partner) geldt niet voor regelingen waarvoor op grond van de overgangsregeling het oude wettelijke regime nog van toepassing blijft.

21. Geldt de uitsluiting van de ab-houder/enig werknemer ook indien nieuw personeel wordt aangenomen dat aan de regeling mag meedoen?

Nee, indien het een reële personeelsuitbreiding betreft, geldt de uitsluiting niet.

22. Mag een werknemer van een holding-BV deelnemen aan de spaarregeling of winstdelingsregeling van de werkmaatschappij waarbij hij niet in dienstbetrekking is?

Nee, van belang is of voor de werknemers van de holding een regeling getroffen is. De regelingen van verschillende inhoudingsplichtigen worden afzonderlijk beoordeeld.