Toescheiding van een stamrecht in het kader van een verdeling van een gemeenschap of ter voldoening of afkoop van alimentaties

Besluit van 24 oktober 1994, nr. DB94/2924M

1. Inleiding

Ingeval in het kader van een verdeling van een gemeenschap of ter voldoening of afkoop van de verplichting tot het doen van periodieke uitkeringen of verstrekkingen als bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdeel b (alimentatieverplichting), of artikel 45, eerste lid, onderdeel d (verplichting tot het voldoen van in rechte vorderbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen in verband met schadevergoeding voor het derven van levensonderhoud of in verband met een morele verplichting tot voorziening in het levensonderhoud), van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (de Wet) een recht op periodieke uitkeringen of verstrekkingen wordt toegescheiden of in een gelijksoortig recht wordt omgezet, wordt die handeling met ingang van het jaar 1992 op grond van het bepaalde in artikel 26b van de Wet niet in aanmerking genomen voor de toepassing van een aantal in artikel 26b van de Wet vermelde artikelen. Voormelde bepaling bewerkstelligt dat bij de toescheiding of omzetting van een stamrecht in de hiervóór bedoelde gevallen de bepalingen met betrekking tot vervreemding, verwerving en het onherroepelijk worden van de begunstiging niet aan de orde komen. Tevens blijft aftrek ter zake van de toekenning of omzetting van die stamrechten bij degene te wiens laste zulks gebeurt achterwege en wordt de ontvanger van de polissen terzake niet belast.

Op grond van het bepaalde in artikel 75 van de Wet blijven onder de daar omschreven voorwaarden met betrekking tot bestaande aanspraken op periodieke uitkeringen of verstrekkingen en de daarvoor voldane premies, de regels die daarvoor golden op 31 december 1991 - op enkele uitzonderingen na - van kracht.

2. Vragen

Mij hebben vragen bereikt omtrent de behandeling van een lijfrente-overeenkomst als bedoeld in artikel 25, tweede of derde lid, van de Wet (tekst 1991) waarvoor op grond van artikel 75 van de Wet de regels zoals deze golden op 31 december 1991 van toepassing zijn. Een dergelijke polis zal ik hierna aanduiden als een oude polis. Gevraagd is of de toescheiding in het hiervoor bedoelde kader van een oude polis zonder tussentijdse heffing van inkomstenbelasting premies volksverzekeringen kan plaatsvinden, en voorts of die oude polis voor de ontvanger daarvan ook na de toescheiding als een oude polis wordt aangemerkt.

3. Standpunt

Voor zover in het kader van een verdeling van een gemeenschap of ter voldoening of afkoop van de verplichting tot het doen van periodieke uitkeringen of verstrekkingen als bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdeel b, of artikel 45, eerste lid, onderdeel d, van de Wet een oude polis wordt toegescheiden of in een gelijksoortig recht wordt omgezet, valt een dergelijke rechtshandeling aan te merken als een vervreemding van die oude polis. In artikel 75, eerste lid, onderdeel a, van de Wet is een uitzondering opgenomen op de hoofdregel van art. 75 van de Wet dat voor oude polissen het oude regime van toepassing blijft. Ingevolge deze uitzondering is bij vervreemding van een oude polis art. 25, eerste lid onderdeel g, en achtste lid, van de Wet zoals deze bepalingen luiden met ingang van 1 januari 1992 van toepassing. Voor vervreemding van een oude polis geldt derhalve het nieuwe regime. Nu de in artikel 26b van de Wet genoemde toescheiding en omzetting van een recht op periodieke uitkeringen of verstrekking bijzondere vormen zijn van het vervreemden van die rechten, houdt het voorgaande in dat op de toescheiding of omzetting in het hiervoor bedoelde kader naast artikel 25, eerste lid, onderdeel g, en achtste lid van de Wet, ook het bepaalde in artikel 26b van de Wet toepassing vindt.

Het voorgaande houdt in dat voor zover in het hiervoor bedoelde kader een oude polis wordt toegescheiden of in een gelijksoortig recht wordt omgezet, die handeling geen fiscale gevolgen heeft. De uit de overgegane rechten in de toekomst te genieten inkomsten worden bij de daartoe gerechtigde belast en niet bij de degene die destijds het recht heeft overgedragen. Na de toescheiding van de oude polis blijft deze voor de ontvanger daarvan gelden als een oude polis indien overigens is voldaan aan de voorwaarden als opgenomen in artikel 75 van de Wet.

Voortgaande premiebetaling door de nieuwe gerechtigde is mogelijk indien de polis zelf daartoe de mogelijkheid biedt en voorts de nieuwe gerechtigde een "premieverleden" heeft als bedoeld in artikel 75, derde lid, van de Wet.

De Staatssecretaris van Financiën,

namens deze,

De Plv. Directeur-Generaal der Belastingen,

MR. P.P.W. SWILDENS.