Oudedagslijfrente op twee levens
Besluit van 17 november 1995, nr. DB95/3520M
De plv. Directeur-Generaal der Belastingen heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.
1. Mij hebben vragen bereikt inzake de kwalificatie van een lijfrente op twee levens waarbij de termijnen ingaan bij in leven zijn van de verzekeringnemer/verzekerde én diens echtgenoot/partner op een vooraf bepaalde datum (oudedagslijfrente). Bij eerder overlijden van de verzekeringnemer dan wel diens echtgenoot of partner gaat een lijfrente lopen op het leven van de overblijvende echtgenoot/partner (nabestaandenlijfrente). De rechten op een oudedagslijfrente vervallen bij het ingaan van de nabestaandenlijfrente.
2. In vraag B 20 van de Infospecial van mei 1993 * . De meest gestelde vragen op het gebied van de Brede Herwaardering wordt ingegaan op de vraag of een ander dan de verzekeringnemer in de periode dat de lijfrente nog niet is ingegaan verzekerd lijf kan zijn voor een oudedagslijfrente als bedoeld in artikel 45, eerste lid, onderdeel g, onder 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet). In antwoord B 20 wordt deze vraag ontkennend beantwoord. De faciliteit van premie-aftrek is bedoeld voor reële verzorgingsvoorzieningen. Een oudedagslijfrente is een lijfrente die beoogt te voorzien in een uitkering ingeval belanghebbende 'oud' wordt. Naar mijn oordeel valt een oudedagsverzekering die mogelijk uiteindelijk niet tot uitkeringen leidt ondanks de omstandigheid dat de belanghebbende in de omstandigheden komt te verkeren waarvoor de verzekering is afgesloten, niet onder de categorie verzekeringen waarvoor de wetgever een faciliteit heeft willen creëren.
3. In een geval als bedoeld onder punt 1. is sprake van een oudedagslijfrente waarbij een ander dan de verzekeringnemer (mede) verzekerd lijf is in de periode dat de lijfrente nog niet is ingegaan. Bij overlijden van de echtgenoot of partner van de verzekeringnemer vóór de geplande ingangsdatum van de oudedagslijfrente volgt er geen oudedagslijfrente.
4. In situaties als hiervóór onder punt 1. beschreven volgt bij vooroverlijden van de echtgenoot of partner van de verzekeringnemer er weliswaar geen oudedagslijfrente, maar er gaat op dat moment wel een nabestaandenlijfrente lopen. Het is mij gebleken dat dergelijke verzekeringen een maatschappelijke functie vervullen. Hierin heb ik aanleiding gevonden goed te keuren dat een combinatie van lijfrenten als bedoeld onder punt 1. wordt aangemerkt als een combinatie van lijfrenten als bedoeld in art. 45, eerste lid, onderdeel g, van de Wet.
5. In verband met het voorgaande merk ik nog het volgende op.
Het is mij gebleken dat er onduidelijkheid bestaat omtrent de mogelijkheid voor de rechthebbende op een nabestaandenlijfrente - die op grond van het bepaalde in artikel 45, eerste lid, onderdeel g, ten tweede, van de Wet moet ingaan bij het overlijden van de belastingplichtige - die lijfrente om te zetten in een uitgestelde lijfrente. Een dergelijke omzetting zou op grond van het bepaalde in artikel 25, dertiende lid, van de Wet mogelijk zijn, zo wordt betoogd, mits de nabestaande maar zou kiezen voor een lijfrente als bedoeld in artikel 45, eerste lid, onderdeel g, van de Wet.
Naar mijn oordeel dient de vraag of er sprake is van een andere zodanige lijfrente als bedoeld in voormeld artikel 25, dertiende lid, te worden beoordeeld vanuit het gezichtspunt van de belastingplichtige in voormeld artikel 45, eerste lid, onderdeel g. Concreet betekent dit dat de gerechtigde tot een nabestaandenlijfrente deze lijfrente niet geruisloos kan omzetten in een uitgestelde lijfrente. Vanuit het gezichtspunt van de belastingplichtige/premiebetaler ontstaat dan immers een uitgestelde nabestaandenlijfrente, welke de wetgever niet heeft gewild en derhalve ook niet heeft opgenomen in de toegestane lijfrenten van eerdervermeld artikel 45, eerste lid, onderdeel g.
De Staatssecretaris van Financiën,
namens deze,
De plv. Directeur-Generaal der Belastingen,
MR. P.P.W. SWILDENS.
---------------------------
* Dit moet 1994 zijn in plaats van 1993!