Betekenis voorwaarden stamrechtvrijstelling gesteld vóór invoering van Brede Herwaardering II

Besluit van 23 april 1997, nr. DB97/1281

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

In het Besluit van 7 februari 1996, DB96/35M, is medegedeeld, dat het Besluit van 15 mei 1992, DB92/2688, Infobulletin nummer 92/325, inzake het goedkeuringsbeleid met betrekking tot een genoten ontslaguitkering is ingetrokken.

De vraag is gesteld of de voorwaarden die onder de werking van het destijds geldende besluit zijn gesteld en aanvaard, nog onverkort van toepassing zijn.

Mijns inziens is het antwoord afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het concrete geval. Twee situaties komen in de praktijk regelmatig voor, te weten:

a) de werkgever had een stamrecht toegekend ter vervanging van gederfd of te derven loon;

b) de werknemer wenste zijn van de werkgever ontvangen uitkering ineens, welke strekte ter vervanging van gederfd of te derven loon, om te zetten in een aanspraak op periodieke uitkeringen.

Gelet op de ontwikkelingen in de wetgeving die zijn uitgemond in Brede Herwaardering II ontmoet het dezerzijds geen bezwaar, dat in situatie a) de bij de goedkeuring gestelde voorwaarden thans vervallen.

Uiteraard gelden de wettelijke bepalingen onverkort. Met name wijs ik u in dit kader op artikel 11c de Wet op de loonbelasting 1964. Onder omstandigheden kan deze sanctiebepaling van toepassing zijn. Een en ander is ter beoordeling van de bevoegde inspecteur.

In situatie b) werd desgevraagd op basis van de hardheidsclausule onder voorwaarden een analoge toepassing van de stamrechtvrijstelling goedgekeurd. De desbetreffende voorwaarden, waaronder de beleggingsvoorwaarden, moeten ook thans onverkort worden nageleefd.

De Staatssecretaris van Financiën,

W.A.F.G. VERMEEND.