Lijfrentepremie-aftrek door buitenlandse belastingplichtigen

Besluit van 17 mei 1999, nr. DB99/1435M

De plv. Directeur-Generaal der Belastingen heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

1. Inleiding

Door buitenlandse belastingplichtigen zijn aan mij verzoeken voorgelegd met betrekking tot de aftrek van premies voor lijfrenten als bedoeld in artikel 45, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet). Deze verzoeken zijn mij voorgelegd als gevolg van de omstandigheid dat buitenlandse belastingplichtigen op grond van de Wet betaalde premies voor lijfrenten niet als persoonlijke verplichtingen ten laste van hun (binnenlandse) inkomen kunnen brengen. Hierna geef ik weer welke standpunten ik ter zake van die verzoeken alsmede voor andere soortgelijke situaties heb ingenomen.

Ter voorkoming van misverstand merk ik op dat het onderhavige Besluit vooruit loopt op de afronding van de evaluatie van de zogenoemde 90%-regeling voor buitenlandse belastingplichtigen, welke evaluatie ik laatstelijk nog heb aangekondigd in mijn onderschrift bij de uitspraak van het Gerechtshof `s-Gravenhage van 31 december 1998, nr. 96/02413, Infobulletin 99/214. Ik heb voor deze werkwijze gekozen gelet op de vele verzoeken die in de praktijk met name op het terrein van de lijfrentepremie-aftrek bij de Belastingdienst zijn binnengekomen.

2. Terugwenteling lijfrentepremie-aftrek naar periode van binnenlandse belastingplicht

Een aan mij voorgelegd verzoek betreft de situatie waarin een belastingplichtige in een kalenderjaar emigreert en binnen zes maanden na afloop van dat jaar premies voor lijfrenten als bedoeld in artikel 45, eerste lid, onderdeel g, van de Wet wenst te betalen teneinde deze op grond van artikel 45b, tweede lid, van de Wet ten laste te kunnen brengen van het inkomen van de periode van de binnenlandse belastingplicht. Verzoeken als het onderhavige hebben onder meer betrekking hebben op situaties waarin belastingplichtigen in de periode van binnenlandse belastingplicht stakingswinst tot hun inkomen moeten rekenen en na hun emigratie gebruik willen maken van de aftrek van lijfrentepremies op grond van artikel 45a, vijfde lid, van de Wet. Ingevolge artikel 45b, tweede lid, van de Wet kunnen premies voor lijfrenten evenwel uitsluitend naar een kalenderjaar voorafgaand aan het jaar van betaling daarvan worden "teruggewenteld" indien de belastingplichtige ten tijde van die betaling binnenlandse belastingplichtige is.

De beperking van de terugwentelingsmogelijkheid tot binnenlandse belastingplichtigen houdt enerzijds verband met het feit dat de aftrek van premies voor lijfrenten op grond van de Wet niet mogelijk is voor buitenlandse belastingplichtigen. Anderzijds beoogt de beperking te voorkomen dat de regeling van artikel 45c, derde lid, van de Wet inzake de emigratie van belastingplichtigen die hier te lande lijfrentepremie-aftrek hebben genoten, wellicht zou kunnen worden ontgaan indien het buitenlandse belastingplichtigen wordt toegestaan premies voor lijfrenten betaald in de buitenlandse periode, terug te wentelen naar een periode van binnenlandse belastingplicht.

Ik keur goed dat inspecteurs verzoeken als het onderhavige om lijfrentepremies terug te wentelen naar de periode van binnenlandse belastingplicht, inwilligen onder het stellen van de volgende voorwaarden. Ter waarborging dat de genoemde emigratiebepaling van artikel 45c, derde lid, van de Wet niet op enigerlei wijze wordt ontgaan, verklaart de belastingplichtige schriftelijk akkoord te zullen gaan met de toepassing van die bepaling. Voorts worden de premies voor de lijfrenten betaald of verrekend uiterlijk binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar waarin de binnenlandse belastingplicht is geëindigd. Daarnaast keur ik goed dat de terugwenteling naar de periode van binnenlandse belastingplicht uiteraard ook mogelijk is voor premies voor lijfrenten die zijn betaald of verrekend in het kalenderjaar van emigratie zelf, doch in de maanden van buitenlandse belastingplicht.

3. Wereldinkomen geheel of nagenoeg geheel in Nederland belast; lijfrentepremie-aftrek

Een buitenlandse belastingplichtige die hier te lande voor zijn rekening een onderneming drijft en wiens onzuivere wereldinkomen geheel of nagenoeg geheel - voor 90% of meer - is onderworpen aan de heffing van Nederlandse inkomstenbelasting, heeft mij verzocht ter zake van de staking van die onderneming in aanmerking te mogen komen voor de aftrek van premies voor lijfrenten als bedoeld in artikel 45, eerste lid, onderdeel g, juncto artikel 45a, vijfde lid, van de Wet. De aftrek van lijfrentepremies is thans voor buitenlandse belastingplichtigen op grond van de Wet niet mogelijk. Evenmin voorziet het Besluit van 11 maart 1991, nr. DB91/481, BNB 1991/172, de zogenoemde 90%-regeling, in een dergelijke aftrek.

Gelet op het feit dat in het onderhavige geval een eenmalige hoge bate - de stakingswinst - behoort tot het binnenlands belastbaar inkomen als bedoeld in artikel 48 van de Wet en die bate daadwerkelijk hier te lande in de heffing wordt betrokken, heb ik aanleiding gevonden goed te keuren dat de belastingplichtige ter zake van de staking van zijn onderneming onder het benutten van de ruimte van 45a, vijfde lid, van de Wet lijfrentepremies ten laste van zijn binnenlands belastbaar inkomen kan brengen mits voldaan wordt aan de overige voorwaarden die gelden voor lijfrentepremie-aftrek door binnenlandse belastingplichtigen. Dit betekent onder meer dat de lijfrenten dienen te worden bedongen bij een verzekeraar als bedoeld in artikel 45, zevende lid, van de Wet, die de lijfrenteverplichting rekent tot het binnenlands ondernemingsvermogen. De inspecteurs kunnen verzoeken als het onderhavige inwilligen mits voor het overige wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn opgenomen in het hiervóór genoemde Besluit inzake de 90%-regeling.

Voor de situaties van lijfrentepremie-aftrek van artikel 45a, eerste tot en met vierde lid, van de Wet betreft het in het algemeen aanmerkelijk kleinere bedragen dan die op grond van het hiervóór behandelde vijfde lid, aftrekbaar zijn. Mede gelet op de ontwikkelingen in de jurisprudentie en in de (toekomstige) wetgeving, keur ik derhalve goed dat in situaties waarin het onzuivere wereldinkomen voor 90% of meer is onderworpen aan de heffing van de Nederlandse inkomstenbelasting, op verzoek lijfrentepremies ook binnen de ruimte van artikel 45a, eerste tot en met vierde lid, van de Wet ten laste van het binnenlands belastbaar inkomen kunnen worden gebracht. De inspecteurs kunnen verzoeken daartoe inwilligen onder dezelfde condities als hiervóór beschreven voor het benutten van de ruimte van artikel 45a, vijfde lid, van de Wet.

Hetzelfde geldt voor verzoeken om aftrek op grond van artikel 45, eerste lid, onderdeel g, onder 6, van de Wet van premies voor aanspraken op periodieke uitkeringen ter zake van invaliditeit, ziekte of ongeval.

Ik merk nog op dat de regeling van artikel 45b, tweede lid, van de Wet om premies voor lijfrenten betaald binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar in aanmerking te kunnen nemen in het kalenderjaar eveneens toepassing kan vinden. De "terugwenteling" is evenwel uitsluitend mogelijk naar een kalenderjaar waarin wordt voldaan aan de voorwaarden van de 90%-regeling.

Indien in het kalenderjaar waarin de premies zijn betaald of waarnaar wordt teruggewenteld een periode van binnenlandse belastingplicht bestaat, kan uitsluitend gebruik worden gemaakt van de goedkeuring die is opgenomen in paragraaf 2.

Ten slotte merk ik op dat op de onderhavige lijfrenten het regime van de zogenoemde fictieve negatieve persoonlijke verplichtingen van artikel 45c van de Wet van toepassing is. In voorkomende gevallen, bijvoorbeeld bij afkoop, neem ik het standpunt in dat Nederland onder de belastingverdragen heffingsbevoegd is over het bedrag van de fictieve negatieve persoonlijke verplichtingen die bij buitenlandse belastingplichtigen op grond van artikel 48, derde lid, onderdeel c, van de Wet in aanmerking worden genomen. Tegen een andersluidende Hofuitspraak heb ik beroep in cassatie ingesteld.

4. Ingangsdatum

De onderhavige verzoeken kunnen door de inspecteurs worden ingewilligd indien deze betrekking hebben op aanslagen die nog niet onherroepelijk vaststaan ten tijde van de dagtekening van dit Besluit.

De Staatssecretaris van Financiën,

namens deze,

De plv. Directeur-Generaal der Belastingen,

MW. MR. J. THUNNISSEN.