Mij is de volgende vraag voorgelegd:
Sinds 1998 is in artikel 44e, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) bepaald dat de toevoeging aan de oudedagsreserve over een kalenderjaar 12 percent van de winst bedraagt, doch niet meer dan de laagste van de twee volgende bedragen:
a. f 21.367 (voor het jaar 2000);
b. het bedrag waarmee het ondernemingsvermogen bij het einde van het kalenderjaar de oudedagsreserve bij het begin van het kalenderjaar te boven gaat.
In het jaar van staken van een onderneming is het ondernemingsvermogen bij het einde van het kalenderjaar nihil. Door de bepaling van artikel 44e, tweede lid, onderdeel b, van de Wet kan, als gevolg van het ontbreken van ondernemingsvermogen bij het einde van het kalenderjaar, in het jaar van staken niet toegevoegd worden aan de oudedagsreserve. Kan met toepassing van de hardheidsclausule in het jaar van staken gedoteerd worden aan de oudedagsreserve?
Gelet op de wettelijke regeling, die van toepassing was tot en met 31 december 1997 en de doelstelling van de oudedagsreserve, keur ik, met toepassing van de hardheidsclausule, goed dat over het jaar van staken van een onderneming, waarbij aan het einde van het kalenderjaar ondernemingsvermogen ontbreekt, kan worden toegevoegd aan de oudedagsreserve onder de volgende voorwaarden:
1.
De toevoeging aan de oudedagsreserve over het kalenderjaar bedraagt 12 percent
van de winst, doch niet meer dan de laagste van de twee volgende bedragen:
a. f 21.367 (voor het jaar 2000);
b. het
bedrag waarmee het ondernemingsvermogen bij het staken van de onderneming de
oudedagsreserve bij het begin van het kalenderjaar te boven gaat.
2. De toevoeging aan de oudedagsreserve over het jaar van staken wordt gebuikt om een lijfrente aan te schaffen, zoals bedoeld in artikel 44f, eerste lid, onderdeel b, juncto artikel 45a, vierde lid van de Wet.
Aan de overige voorwaarden voor toevoeging aan de oudedagsreserve dient te zijn voldaan.
De Staatssecretaris van Financiën,
namens deze,
De plv. Directeur-Generaal Belastingdienst,
MW. MR. J. THUNNISSEN.