Combinatiepolis; twee polissen vormen kapitaalverzekering tegen eenmalige premiebetaling
ARREST HOGE RAAD DER NEDERLANDEN | ||
Kamer : | ??? | |
Zaaknummer : | 31.139 | |
Datum arrest : | 23 april 1997 | ?? |
Belastingmiddel : | Vermogensbelasting | |
Uitspraak Hof Arnhem : | Klik hier voor de uitspraak van het hof | |
Zaaknummer : | BK 93/1793 | |
Datum uitspraak : | 8 maart 1995 |
ARREST
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 8 maart 1995 betreffende de aan X te Z voor het jaar 1991 opgelegde aanslag in de vermogensbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding
voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1991 een aanslag in de vermogensbelasting
opgelegd naar een vermogen van ƒ 168.000,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt
bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van
de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft
die uitspraak en de aanslag vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit
arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof
beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest
gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende is in
1989 met een verzekeringsmaatschappij tot overeenstemming gekomen, als gevolg
waarvan aan hem twee polissen zijn afgegeven. De ene polis vermeldt dat ingaande
1 december 1989 een kapitaal is verzekerd van gegarandeerd ƒ 190.243,--, uit
te keren aan belanghebbende op 1 december 2001 zo hij dan in leven is, of terstond
bij eerder overlijden aan zijn weduwe en verder aangewezen begunstigden. De
premie bedraagt ƒ 40.750,50 per 1 december 1989 en vervolgens ƒ 8.150,10 per
jaar, verschuldigd bij vooruitbetaling van 1 december 1990 tot en met 1 december
2000, gedurende het leven van belanghebbende. De andere polis vermeldt dat ingaande
1 december 1989 een tijdelijke lijfrente is verzekerd van ƒ 8.150,50 per jaar,
uit te keren aan belanghebbende bij diens in leven zijn aan het einde van het
verzekeringsjaar, voor het eerst op 30 november 1990, voor het laatst uiterlijk
op 30 november 2000. De premie bedraagt ƒ 59.249,50 per 1 december 1989. Op
verzoek van de verzekeringsmaatschappij heeft belanghebbende ermee ingestemd
dat de uitkeringen ingevolge de polis die in de stukken is aangeduid als lijfrentepolis
rechtstreeks worden aangewend voor de betaling van de vanaf 1 december 1990
verschuldigde premies ingevolge de polis die in de stukken is aangeduid als
kapitaalverzekering. Tussen de polissen bestaat samenhang, onder meer omdat
bij hetgeen met de verzekeringsmaatschappij is overeengekomen is uitgegaan van
een "beschikbare koopsom" van ƒ 100.000,--. De in de polissen opgenomen
condities wijken echter niet af van die welke zouden hebben gegolden indien
tussen de polissen geen samenhang zou hebben bestaan.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat "de combinatie van een kapitaal- en lijfrenteverzekering"
belanghebbende een nadeel heeft opgeleverd in die zin dat indien hij tegen storting
van een koopsom van ƒ 100.000,-- een kapitaalverzekering zou hebben gesloten
die voor het overige overeenkomt met de aan hem afgegeven polis die in de stukken
is aangeduid als kapitaalverzekering, hij een ƒ 15.870,-- hogere verzekerde
som had kunnen bedingen. Aan dit oordeel heeft het Hof de gevolgtrekking verbonden
dat het standpunt van de Inspecteur dat hetgeen in de combinatie van polissen
tot uitdrukking is gebracht fiscaal moet worden geduid als een kapitaalverzekering
waarvoor een koopsom is voldaan, moet worden verworpen. Tegen dit oordeel en
deze gevolgtrekking richt zich het eerste middel.
3.3. Vaststaat dat tussen de aan belanghebbende afgegeven polissen een samenhang
bestaat, aldus dat zij tezamen zijn gebaseerd op een "beschikbare koopsom"
van ƒ 100.000,--, dat zij door dezelfde verzekeringsmaatschappij zijn afgegeven,
dat zij een gelijke ingangsdatum hebben en in looptijd op elkaar zijn afgestemd,
dat belanghebbende in beide polissen verzekeringnemer, verzekerde, en - behoudens
uiteraard de uitkering bij overlijden - begunstigde is, en dat de jaarlijkse
uitkering op de als lijfrentepolis aangeduide polis wordt verrekend met de jaarlijks
verschuldigde bedragen ingevolge de als kapitaalverzekering aangeduide polis.
3.4. Deze feiten laten geen andere gevolgtrekking toe dan dat voor de heffing
van de vermogensbelasting (en de inkomstenbelasting) moet worden geoordeeld
dat belanghebbende met de verzekeringsmaatschappij in wezen één
verzekeringsovereenkomst heeft gesloten, waarvan de wederzijdse rechten en verplichtingen
zijn neergelegd in twee polissen, welke overeenkomst naar inhoud een tegen een
koopsom van ƒ 100.000,-- gesloten kapitaalverzekering (gemengde verzekering)
is. Aan deze duiding van de aard van de overeenkomst staat, anders dan het Hof
heeft geoordeeld, niet in de weg dat belanghebbende mogelijk - beide partijen
wijzen in cassatie erop dat het Hof ten onrechte de winstdeling op de als kapitaalverzekering
aangeduide polis heeft veronachtzaamd - voor dezelfde koopsom een zelfde verzekering
maar met een hogere uitkering had kunnen sluiten indien die verzekering in één
polis zou zijn vervat. Dit aspect is immers voor de duiding van hetgeen werkelijk
is overeengekomen niet van belang. Evenmin is daarvoor van belang dat, zoals
belanghebbende voor het Hof heeft aangevoerd, hij de mogelijkheid heeft wijziging
van één van beide polissen, los van de andere, overeen te komen.
Dit betekent immers niets anders dan dat belanghebbende hetgeen hij als één
verzekering is overeengekomen op een onderdeel kan wijzigen.
3.5. Het middel is gegrond. Het tweede middel behoeft geen behandeling meer.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht
geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in
artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof behoudens de beslissing omtrent
het griffierecht, en bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.
Dit arrest is op 23 april 1997 vastgesteld door de raadsheer Urlings als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Fleers, Pos en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Barendse, en op die datum in het openbaar uitgesproken.
Bron: www.rechtspraak.nl
LJN-nummer: AA2137