Ontslaguitkering aangewend voor aankoop lijfrente gevolgd door afkoop lijfrente; belastingtarief

UITSPRAAK BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
Belastingkamer : Zevende enkelvoudige
Zaaknummer : BK 98/01465
Datum uitspraak : 3 september 1999
Belastingmiddel : Loonbelasting
 
Arrest Hoge Raad : Klik hier voor het arrest
Zaaknummer : 35.634
Datum arrest : 28 februari 2001 --

U I T S P R A A K

van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, zevende enkelvoudige Belastingkamer, van 3 september 1999, nr. 98/01465 is NIET opgenomen, daar deze niet digitaal beschikbaar is. Hieronder is opgenomen de samenvatting uit het Infobulletin van november 1999 (deel 21), volgnummer 1999/765.

SAMENVATTING INFOBULLETIN

Aan belanghebbende (B) is bij de gedwongen beëindiging van zijn dienstbetrekking als directeur van X BV in 1994 een ontslagvergoeding toegekend. In dat kader heeft de moedervennootschap van X BV voor B een stamrecht bedongen als bedoeld in art. 11, lid 1, onderdeel d LB (tekst 1994) bij een levensverzekeringsmaatschappij. De koopsom bedroeg f 60 000 en is rechtstreeks gestort bij de maatschappij.
Het betrof hier een zogenoemde gerichte lijfrente, waarvan het kapitaal op 14 juli 1996 expireerde. B heeft het beschikbare lijfrentekapitaal van f 70 000 niet gebruikt voor de aankoop van een lijfrente, maar heeft dit stamrecht afgekocht. De afkoopsom is geheel uitgekeerd aan B.

In geschil is of de inspecteur terecht toepassing van het bijzondere tarief van art. 57 IB heeft geweigerd voor de afkoopsom.

Hof
Hetgeen B heeft ontvangen ten titel van afkoopsom in plaats van de periodieke uitkeringen waarop hij aanspraak had kan niet anders worden gezien dan als genoten ter vervanging van inkomsten als bedoeld in art. 31 IB. Dit, omdat de ontslagvergoeding is toegekend in de vorm van de aanspraak op periodieke uitkeringen. Nu niet is gesteld of gebleken dat toepassing van het hoge bijzondere tarief hier in strijd is met doel en strekking van art. 57 IB, kan B aanspraak maken op het bijzondere tarief (vergelijk Hoge Raad 29 maart 1995, nr. 29.910, BNB 1995/161).
Aan dit oordeel doet niet af dat de aanspraak op periodieke uitkeringen die B in 1994 heeft verkregen volgens art. 11c, aanhef, onderdelen b en c -als gevolg van afkoop in 1996- wordt aangemerkt als loon uit een vroegere dienstbetrekking, en dus volgens art. 22, lid 2 IB tot het loon wordt gerekend. Eerstgenoemde bepaling kan volgens het hof niet verhinderen dat hier het bijzondere tarief op de afkoopsom van toepassing is. Die bepaling dwingt er immers niet toe zodanig loon aan te merken als genoten ter vervanging van gederfde of te derven inkomsten.
Het beroep is gegrond.

Staatssecretaris in cassatie.
Hij stelt onder meer dat het hof kennelijk uit gaat van de veronderstelling dat de afkoopsom als loon in aanmerking wordt genomen. Uit het wettelijk systeem zoals dit geldt met ingang van 1995 volgt dat deze gedachte berust op een onjuiste rechtsopvatting. Op grond van art. 11c, lid 1, onderdeel b LB wordt de aanspraak zelf in de heffing betrokken en niet de afkoopsom.
De Staatssecretaris meent verder dat het hof ten onrechte het bijzondere tarief op de afkoopsom van toepassing acht. De aanspraak zelf en niet de afkoopsom moet in de belastingheffing worden betrokken. Het inkomen zelf wordt dus belast en niet hetgeen wordt ontvangen ter vervanging van gederfde of de derven inkomsten.

Bron: www.minfin.nl

Infobulletinnummer: 1999/765