Ontbreken verzoek tot terugwenteling lijfrentepremie; aftrek toegestaan

PROCES-VERBAAL BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Belastingkamer : Vijfde enkelvoudige
Zaaknummer : BK 691/00
Datum proces-verbaal : 9 mei 2001
Belastingmiddel : Inkomstenbelasting

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende, tegen een uitspraak op een bezwaarschrift van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren te Groningen, hierna de inspecteur, betreffende de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1995.
Het beroep is behandeld ter zitting van 25 april 2001.

Beslissing:
Het hof verklaart het beroep van belanghebbende gegrond,
vernietigt de uitspraak alsmede de onderhavige navorderingsaanslag,
gelast de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht ad f 60,- aan haar te vergoeden,
veroordeelt de inspecteur tot betaling aan belanghebbende van een tegemoetkoming van gemaakte proceskosten ten bedrage van f 1.420,- en
wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die laatstgenoemde kosten heeft te dragen.

Gronden:
1. Belanghebbende is ongehuwd en was onder meer in het onderhavige jaar in loondienst werkzaam bij het A-Ziekenhuis te Z.
2. In 1995 heeft belanghebbende een lijfrenteverzekering afgesloten bij de B-levensverzekeringen N.V. met als ingangsdatum 1 juni 1995. In het aangiftebiljet over het jaar 1994 heeft zij aanvankelijk niet om aftrek ter zake van door haar betaalde premies lijfrente gevraagd.
Bij het bezwaarschrift van 24 juli 1995 tegen de opgelegde aanslag over het jaar 1994 heeft belanghebbende verzocht om terugwenteling naar 1994 van de in 1995 betaalde premies lijfrente ad f 1.541,-. Bij het bezwaarschrift heeft belanghebbende een copie van de betreffende polis meegezonden. Aan haar verzoek is door de inspecteur tegemoetgekomen.
3. In het aangiftebiljet over het jaar 1995 is door belanghebbende een bedrag van eveneens f 1.541,- als premies lijfrente in aftrek gebracht. Ook in haar aangiftebiljetten over de jaren 1996 en 1997 zijn premies lijfrente in aftrek gebracht telkens tot bedragen van f 1.580,-.
Belanghebbendes aangiften over laatstgenoemde drie jaren zijn telkens zonder nader onderzoek door de inspecteur gevolgd.
4. Een verzoek om terugwenteling van in 1996 betaalde premies lijfrente naar 1995 is noch bij de aangifte noch anderszins tijdig door belanghebbende bij de inspecteur ingediend.
5. Tot en met het belastingjaar 1996 heeft belanghebbende -die geen deskundige is op het gebied van belastingen- zelf al haar belastingaangelegenheden geregeld. Pas met ingang van 1997 worden haar fiscale zaken behartigd door haar belastingadviseur.
6. Omdat de gemachtigde bij de behandeling van de aangifte 1998 bleek dat in voorgaande jaren niet de daadwerkelijk betaalde premies lijfrente in aftrek waren gebracht, heeft hij de inspecteur schriftelijk verzocht alsnog de juiste bedragen in aftrek te brengen. Bij nadere bestudering constateerde de inspecteur dat het bedrag aan premies lijfrente dat -na bezwaar- in 1994 in aftrek is gebracht ook in 1995 in aftrek is gebracht en dat geen verzoek om terugwenteling van in 1996 betaalde premies naar 1995 bij hem is ingediend.
7. Vervolgens heeft de inspecteur de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd. Hij blijft -ook na bezwaar en beroep van de zijde van belanghebbende- onverkort van mening dat hij deze aanslag terecht heeft opgelegd. De in 1996 betaalde premies voor lijfrenten kunnen niet in 1995 in aftrek worden gebracht, omdat -zo stelt hij- een tijdig verzoek van belanghebbende hiertoe ontbreekt. Er is volgens hem -kort gezegd- sprake van een zogenaamd nieuw feit omdat hij redelijkerwijs met vertrouwen op de juistheid van de aangifte 1995 mocht afgaan en hij bij de afdoening van die aangifte geen nader onderzoek behoefde in te stellen (naar de geclaimde aftrek ter zake van premies lijfrente).
Belanghebbende is -kort gezegd- de mening toegedaan dat de navorderingsaanslag ten onrechte is opgelegd.
8. De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat de enige reden voor hem om de in 1996 door belanghebbende betaalde premies lijfrente niet overeenkomstige artikel 45b van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 in 1995 in aftrek toe te staan, is gelegen in de omstandigheid dat belanghebbende geen tijdig daartoe strekkend verzoek bij hem heeft ingediend.
Tussen partijen is niet in geding dat aan de overige eisen voor aftrekbaarheid en terugwenteling naar 1995 van in 1996 betaalde premies is voldaan, waarmee naar het oordeel van het hof niet wordt uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting.
9. In de Resolutie van 24 juni 1993, nr. DB93/2882 M (BNB 1993/268) wordt onder meer het volgende vermeld (tussen haakjes door het hof):

"4. Herstel verzuim.
Ik verzoek de inspecteurs om, in die gevallen waarin uit de aangifte blijkt dat ten onrechte geen verzoek als hiervoor bedoeld (bedoeld is onder meer: terugwenteling van premies lijfrente naar het daaraan voorafgaande jaar), is gevoegd, belanghebbenden in de gelegenheid te stellen dit verzuim te herstellen."

10. Ten tijde van de afdoening van de aangifte 1995 beschikte de eenheid van de inspecteur over een afschrift van de polis ter zake van de onderhavige lijfrenteverzekering -het bezwaarschrift met de bijgevoegde polis tegen de aanslag over 1994 is immers reeds van 24 juli 1995- waaruit naar voren komt dat belanghebbende jaarlijks premies lijfrente verschuldigd wordt. Tevens was toen op zijn eenheid bekend dat de in 1995 betaalde premies lijfrente -na bezwaar- waren teruggewenteld naar 1994. Ondanks dat in de aangifte 1995 elke onderbouwing van het in die aangifte geclaimde bedrag aan premies lijfrente alsook een verzoek om terugwenteling van in 1996 betaalde premies ontbreekt, ligt het onder voormelde omstandigheden voor de hand dat het hier -zoals door belanghebbende ter zitting nog eens is benadrukt- gaat om terugwenteling van in 1996 betaalde premies ter zake van de vorenbedoelde lijfrenteverzekering. De in 1995 betaalde premies waren immers reeds in 1994 in aftrek gebracht. Onder voormelde omstandigheden had de inspecteur bij de afdoening van de aangifte 1995 moeten opmerken dat het betreffende verzoek om terugwenteling van betaalde premies niet was bijgevoegd, althans mag redelijkerwijs van hem worden verwacht dat hij van belanghebbende een nadere onderbouwing vraagt ten aanzien van de geclaimde aftrek. In dit verband is van belang dat op de inspecteur, op grond van de onder 9. vermelde resolutie, de verplichting rustte het verzuim -het niet bijvoegen van een verzoek om terugwenteling van betaalde premies- door belanghebbende te laten herstellen.
De inspecteur heeft het verzuim van belanghebbende niet geconstateerd en evenmin nadere vragen aan haar gesteld omtrent de geclaimde aftrek, omdat -naar hij ter zitting heeft verklaard- de aangifte op zijn eenheid slechts aan een globale controle is onderworpen.
(11.) Onder voormelde omstandigheden is er naar het oordeel van het hof sprake van een ambtelijk verzuim en is navorderen -nu er geen sprake is van kwader trouw van de zijde van belanghebbende- niet gerechtvaardigd. Belanghebbendes beroep treft derhalve doel.
De omstandigheid dat belanghebbende -die geen deskundige is op het gebied van belastingzaken- in het aangiftebiljet over het jaar 1995 iets minder aan betaalde premies heeft vermeld dan zij daadwerkelijk in 1996 heeft betaald - f 1.541,- in plaats van f 1.580,- - doet aan hetgeen hiervoor is overwogen niet af.
12. Er zijn naar het oordeel van het hof termen aanwezig de inspecteur te veroordelen tot betaling aan belanghebbende van een tegemoetkoming van door belanghebbende redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten behoeve van de onderhavige beroepsprocedure, welke tegemoetkoming het hof vaststelt op f 1.420,- aan kosten voor rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld en in het openbaar uitgesproken ter zitting van het hof te Leeuwarden op 9 mei 2001.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.

de griffier het lid van deze kamer, mw mr M. Hiemstra mr H.H.A. Fransen

Bron: www.rechtspraak.nl

LJN-nummer: AB2140