Actuariële waarde jaarlijkse lijfrente-uitkeringen behoort tot stakingswinst

UITSPRAAK BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Belastingkamer : Tweede meervoudige
Zaaknummer : BK 12/01 
Datum uitspraak : 7 juni 2002
Belastingmiddel : Inkomstenbelasting

UITSPRAAK

van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Ondernemingen van de belastingdienst te Groningen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1997.

1. Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende werd voor het jaar 1997 in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen aangeslagen naar een belastbaar inkomen als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964, gelijk deze wet voor het onderhavige jaar gold, (hierna te noemen: de Wet) van ƒ 1.997.757, -.
Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 24 november 2000 de aanslag gehandhaafd. Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), hetwelk op 4 januari 2001 is ingekomen. De motivering van het beroep is op 1 november 2001 met bijlagen bij het hof ingekomen. Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) heeft ingezonden, heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 14 maart 2002, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de gemachtigde van belanghebbende en belanghebbende, die zijn gemachtigde vergezelde, zomede de inspecteur, bijgestaan door de heer A. Na de mondelinge behandeling is op 18 maart 2002 van de zijde van de inspecteur een berekening van de op de aanslag inkomstenbelasting/premievolksverzekeringen 1997 verschuldigde belasting bij het hof ingekomen. Het hof heeft in deze zaak op 28 maart 2002 in het openbaar mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal bij aangetekend schrijven, ter post bezorgd op 11 april 2002, aan partijen is verzonden.
Bij schrijven ingekomen op 19 april 2002 heeft belanghebbende op de wijze als bedoeld in artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen verzocht vorenbedoelde uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De griffier heeft belanghebbende gewezen op het verschuldigde griffierecht ad € 36, - en belanghebbende heeft vervolgens op 8 mei 2002 dat griffierecht voldaan.

2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1 Belanghebbende, gehuwd, geboren op 14 december 1954, heeft tot 1 juli 1997 samen met zijn toenmalige echtgenote in de vorm van een man-vrouw firma een onderneming uitgeoefend welke ten doel had het verlenen van bemiddeling bij het tot stand komen van verzekeringen, financieringen, hypotheken, onroerend-goedtransacties en verhuurovereenkomsten.
2.2 Belanghebbende heeft zich bij het aangaan van deze firma in 1983 de volledige assurantieportefeuille voorbehouden. Hij heeft per 1 juli 1997 zijn assurantieportefeuille overgedragen aan B B.V.
2.3 De koopsom bedroeg een bedrag ineens van f 200.000, - en jaarlijkse bedragen van f 137.500, - tot 65-jarige leeftijd van belanghebbende in 22 termijnen.
2.4 De actuarieel berekende waarde van de onder 2.3 vermelde jaarlijkse uitkeringen van f 137.500, - bedroeg volgens de inspecteur f 1.878.564, -. De koopsom bedroeg volgens hem derhalve in totaal f 2.078.564, -.
2.5 De door belanghebbende aangegeven stakingswinst bedroeg f 1.387.560, -. Het verschil met laatstgenoemde koopsom telde de inspecteur bij het vaststellen van het belastbare inkomen bij als "meer stakingswinst f 691.004, -".
2.6 De inspecteur becijferde het door hem vastgestelde belastbare inkomen als volgt.
Aangegeven belastbaar inkomen f 481.394, -
Meer privé-gebruik telefoon en energie f 2.800, -
Meer stakingswinst f 691.004, -
Minder aftrek lijfrentepremie f 822.559, -
Vastgesteld belastbaar inkomen f 1.997.757, -.
Bij het opleggen van de aanslag is rekening gehouden met het bijzondere tarief van artikel 57, lid 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1997; hierna: de Wet) over de stakingswinst, waarbij rekening gehouden werd met artikel 57, lid 1, aanhef, van de Wet.
2.7 Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de aanslag gehandhaafd.
2.8 Eind 1997 is belanghebbende geëmigreerd naar Duitsland.
2.9 In 1999 ontstonden bij B B.V. financiële problemen.

3. Het geschil en standpunten van partijen
In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur bij het berekenen van de stakingswinst terecht is uitgegaan van een koopsom van f 2.078.564, -. Belanghebbende stelt dat moet worden uitgegaan van een in feite volgens hem door hem ontvangen bedrag in de jaren 1997 tot en met 1999 van f 1.275.000, -.
Partijen hebben ter zitting hun onderscheidene standpunten gehandhaafd, zonder daartoe overigens nadere gronden te hebben aangevoerd.

4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 De inspecteur heeft als bijlage 10 bij zijn verweerschrift een overeenkomst van 18 juni 1997 overgelegd waaruit blijkt van hetgeen onder 2.3 is vermeld. Uit de bewoordingen van de overeenkomst leidt het Hof (evenals de inspecteur) af dat de jaarlijkse uitkeringen van f 137.500, - als een lijfrente moeten worden gezien en niet als een koopsom in termijnen, zoals belanghebbende bepleit.
4.2 De waarde van het bedrag ineens van f 200.000, - en de lijfrente moet als tegenprestatie voor de verkoop van de assurantieportefeuille gezien worden en moet derhalve dienen als uitgangspunt bij het berekenen van de stakingswinst.
Belanghebbende heeft niet gesteld dat de berekening door de inspecteur van de totale waarde van f 2.078.564, - (zie 2.4) op zichzelf onjuist zou zijn. Het Hof zal daarvan derhalve uitgaan. De lijfrente moet na de staking tot het privé-vermogen worden gerekend, nu geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of aannemelijk geworden die dit anders maken. Eventuele betalingsproblemen bij de schuldenaar in latere jaren kunnen er niet toe leiden dat de stakingswinst moet worden herrekend. Niet is gesteld of aannemelijk geworden dat er op het moment van staking reeds betalingsproblemen te verwachten waren.
4.3 Gelet op het voorgaande is het gelijk aan de zijde van de inspecteur.

5. Proceskosten
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing.
Het hof verklaart het beroep ongegrond.

Gedaan op 7 juni 2002 door mr. Drion, voorzitter en raadsheer, mr. Huiskes, raadsheer, en Wolt, raadsheer-plaatsvervanger in tegenwoordigheid van de griffier mr. De Jong-Braaksma en op die dag in het openbaar uitgesproken en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.

Bron: www.rechtspraak.nl

LJN-nummer: AE3948