Lijfrenteuitkering niet binnen redelijke termijn aangewend voor aankoop nieuwe lijfrente
UITSPRAAK BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN | |
Belastingkamer : | Tweede meervoudige |
Zaaknummer : | BK 577/01 |
Datum uitspraak : | 31 oktober 2002 |
Belastingmiddel : | Inkomstenbelasting |
UITSPRAAK
van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid particulieren van de belastingdienst te Groningen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1999.
1. Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende werd voor het jaar 1999 in de inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen aangeslagen naar een belastbaar inkomen als bedoeld in de Wet
op de inkomstenbelasting 1964 (hierna te noemen: de Wet) van f 68.139,-.
Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de
bestreden uitspraak van 13 juli 2001 de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift
(met bijlagen), hetwelk op 8 augustus 2001 is ingekomen.
Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) had ingezonden, heeft de
mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 19 september 2002,
gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de gemachtigde van belanghebbende,
alsmede de inspecteur.
Ter voormelde zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende de door hem ter
zitting voorgedragen pleitnota overgelegd.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier
ingevoegd worden beschouwd.
2. Feiten
2.1 Het hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als
tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de
wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.2 Belanghebbende is geboren op 9 mei 1968 en is ongehuwd. Hij is gehandicapt
en voert zelfstandig een huishouding. De vader van belanghebbende, de heer A,
heeft in 1982 een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule afgesloten bij B N.
V.. De betreffende polis met polisnummer A 0000000 is ingegaan op 7 december
1982 en heeft als einddatum 5 januari 1999. De heer A heeft de belanghebbende
als begunstigde aangewezen.
2.3 Belanghebbende ontvangt via C Verzekeringen een antwoordformulier waarin de
verzekeringsmaatschappij in verband met de expiratie van de betreffende
verzekering, verzoekt om aan te geven hoe de polis moet worden afgewikkeld. Dit
antwoordformulier is door C Verzekeringen naar het postadres a-straat 44 te L
gestuurd, het huisadres van de verzekeringsnemer de heer A.
2.4 Belanghebbende geeft op het betreffende antwoordformulier aan dat hij de
uitkering in contanten wenst te ontvangen. De originele polis met eventuele
aanhangsels heeft de heer A bij beëindiging van de verzekering ingeleverd bij
de verzekeringsmaatschappij. De totale verzekeringsuitkering van
f 45.891,- is op of rond 22 april 1999 overgemaakt op een C rekening met het
nummer 00.00.00.000. Deze rekening staat op naam van belanghebbende. Het
toezendadres van deze rekening betreft 'a-straat 44 te L', het huisadres van de
ouders van de belanghebbende. Het uitgekeerde bedrag wordt na ontvangst
overgemaakt op de C rekening 00.00.00.000, een riantrekening op naam van
belanghebbende. Hij ontvangt in 1999 en 2000 respectievelijk f 612,- en f
1.444,- aan rente-inkomsten op deze rekening.
2.5 Naar aanleiding van een brief van de aanslagregelaar d.d. 16 maart 2001,
hebben de ouders contact opgenomen met de huidige adviseur de heer D, medewerker
van E te M. De ouders van de belanghebbende besluiten na overleg met de adviseur
om een bedrag van f 47.042,- alsnog aan te wenden voor de aankoop van een nieuwe
lijfrente. De ingangsdatum van de betreffende verzekeringspolis is 1 mei 2001.
De belanghebbende is in de polis opnieuw aangemerkt als begunstigde.
2.6 De inspecteur heeft het bedrag van f 45.891,-- bijgeteld bij het aangegeven
belastbare inkomen 1999. Hij heeft dit standpunt gehandhaafd bij de uitspraak op
bezwaar.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van
partijen
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de verzekeringsuitkering ter
hoogte van f 45.891,- terecht in het belastbare inkomen van de belanghebbende is
opgenomen. Belanghebbende is van mening dat de verzekeringsuitkering in 1999
niet belast behoeft te worden omdat de uitkering en de rente-inkomsten in 2001
zijn herbelegd in een nieuwe lijfrenteverzekering. De inspecteur beantwoordt
voornoemde vraag bevestigend.
3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn
aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Partijen hebben ter zitting geen
nieuwe argumenten toegevoegd.
3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en
vermindering van de aanslag.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Volgens artikel 25, derde lid, onderdeel a, van de Wet (tekst tot en met
1991) wordt onder lijfrente begrepen de aanspraak ingevolge een overeenkomst van
levensverzekering op een kapitaalsuitkering welke uitsluitend kan worden
gebezigd als koopsom voor een lijfrente. Dit betekent dat de premie voor een
dergelijke verzekering op de voet van en binnen de grenzen van artikel 45 van de
Wet (tekst tot en met 1991) als persoonlijke verplichting in mindering op het
onzuiver inkomen kon worden gebracht.
4.2 Bij een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule kan de begunstigde bij
expiratie van de polis niet in de heffing van de inkomstenbelasting worden
betrokken, mits de lijfrenteclausule binnen een redelijke termijn ten uitvoer
wordt gelegd. Bij gebreke daarvan moet er voor de heffing van de
inkomstenbelasting van worden uitgegaan dat de lijfrenteclausule niet ten
uitvoer wordt gelegd en dat sprake is van afkoop van een lijfrenteovereenkomst (HR
16 september 1981, nr. 20729, B NB 1982/15).
4.3 De tijd tussen de einddatum van de eerste polis ( 5 januari 1999) en de
ingangsdatum van de nieuwe polis (1 mei 2001) is zo lang dat niet van een
redelijke termijn kan worden gesproken.
4.4 Bovendien is er in het onderhavige geval, anders dan in het geval van BNB
1982/15, sprake van een uitkering in contanten, namelijk op 22 april 1999 aan
belanghebbende. De casus lijkt hiermee sterk op die van Hof Leeuwarden, MK 1, 7
februari 1992, nr. 488/90, kort weergegeven in VN 1992/3708. Het Hof ging er
toen vanuit dat door de uitkering in contanten geen uitvoering was gegeven aan
de lijfrenteclausule en dat dit nadien niet meer kon worden gerepareerd. Het Hof
acht deze uitspraak in het onderhavige geval ook van toepassing.
4.5 De staatssecretaris heeft in zijn besluit van 31 juli 1995, nr. DB95/1106M,
VN 1995, blz. 2818 het volgende medegedeeld:
"(…)
1. In de gevallen waarin een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule na
expiratie tegen de wil van de belastingplichtige wordt uitbetaald, placht ik
goed te keuren dat het uitbetaalde bedrag niet in de heffing van de
inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen werd betrokken indien het bedrag
ter uitvoering van de lijfrenteclausule binnen enkele maanden alsnog aan een
professionele verzekeraar werd overgemaakt.
2. Per 1 januari 1992 is de zogenaamde Brede Herwaardering in werking getreden.
Daardoor is de regeling rond lijfrenten gewijzigd. Binnen de nieuwe regeling
bestaat de mogelijkheid een afkoopsom van een lijfrente als bedoeld in art. 45,
eerste lid, onderdeel g, van de Wet binnen het kalenderjaar aan te wenden voor
een nieuwe lijfrente, zonder dat dit tot belastingheffing leidt. Ingevolge art.
25, dertiende (tot 1 januari 1995: negende) lid van de Wet, wordt de nieuwe
lijfrente alsdan aangemerkt als de voortzetting van de oude lijfrente.
3. In art. 75, eerste lid, van de Wet is de eerbiedigende werking voor oude
lijfrente-overeenkomsten neergelegd. De eerbiedigende werking is evenwel niet
van toepassing indien de belastingplichtige dit bij de aangifte schriftelijk
verzoekt. Ik keur voor zoveel nodig goed, dat de inspecteurs een verzoek een
afkoop van een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule waarop van toepassing
zijn de wettelijke bepalingen zoals deze golden op 31 december 1991, te
behandelen conform de wettelijke bepalingen zoals deze gelden met ingang van 1
januari 1992, honoreren. Vervolgens kan de afkoopsom op grond van artikel 25,
dertiende (tot 1 januari 1995: negende) lid, van de Wet, binnen het kalenderjaar
worden aangewend voor de aankoop van een nieuwe lijfrente als bedoeld in artikel
45, eerste lid, onderdeel g, van de Wet. De nieuwe lijfrente valt onder de
wettelijke bepalingen zoals deze gelden met ingang van 1 januari 1992 doch wordt
overigens beschouwd als een voortzetting van de oude lijfrente.
4 Gelet op de onder punt 3 geboden oplossing voor het geval afkoop van een
kapitaalverzekering met lijfrenteclausule plaatsvindt, is het beleid vermeld
onder punt 1 ingetrokken."
4.6 Belanghebbende heeft niet voldaan aan de goedkeuring als bedoeld in het
besluit omdat de afkoopsom van de kapitaalverzekering met lijfrenteclausule niet
binnen het kalenderjaar is aangewend voor de aankoop van een nieuwe lijfrente.
4.7 Gelet op het voorgaande is de kapitaalsuitkering terecht in de
belastingheffing betrokken. Bij de onder 3.1 vermelde vraag is het gelijk
derhalve aan de zijde van de inspecteur.
5. Proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als
bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het hof
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op 31 oktober 2002 door mr. H.S. Pruiksma, vice-president en voorzitter, mr. J. Huiskes en mr. H.H.A. Fransen, raadsheren, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mw. mr. M. Hiemstra en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.
Bron: www.rechtspraak.nl
LJN-nummer: AE9846