Levensverzekeringsovereenkomst bestond niet op 15 oktober 1990; premies vanaf 1992 niet aftrekbaar
ARREST HOGE RAAD DER NEDERLANDEN | ||
Kamer : | Derde | |
Zaaknummer : | 37.470 | |
Datum arrest : | 20 december 2002 | SE |
Belastingmiddel : | Inkomstenbelasting / AWR | |
Uitspraak Hof Amsterdam : | Klik hier voor de uitspraak van het hof | |
Zaaknummer : | BK 00/01168 | |
Datum uitspraak : | 29 juni 2001 |
ARREST
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 29 juni 2001, nr. 00/1168, betreffende na te melden navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en het te dier zake genomen kwijtscheldingsbesluit.
1. Navorderingsaanslag,
kwijtscheldingsbesluit, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende
is voor het jaar 1994 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 53.714.
Vervolgens is haar over dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar
inkomen van ƒ 63.714, met een verhoging van 100 percent van de nagevorderde
belasting, van welke verhoging de Inspecteur 50 percent heeft kwijtgescholden.
De navorderingsaanslag en het kwijtscheldingsbesluit zijn, na daartegen gemaakt
bezwaar, bij gezamenlijke uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd
en de navorderingsaanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar
inkomen van ƒ 63.714 zonder verhoging. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest
gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft
tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie
is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan
van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende heeft
een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule (hierna: de verzekering) gesloten,
welke tot stand is gekomen na 15 oktober 1990 doch vóór 1 januari
1992. Ter zake van de verzekering zijn na 31 december 1991 premies voldaan.
De tussenpersoon door wiens bemiddeling de verzekering tot stand is gekomen,
heeft bewust ernaar gestreefd de indruk te wekken dat de verzekering, in weerwil
van de werkelijkheid, voor 16 oktober 1990 tot stand is gekomen.
3.2. Het Hof heeft
aan laatstvermelde omstandigheid de conclusie verbonden dat, gelet op het door
de Belastingdienst gevoerde beleid met betrekking tot een op 15 oktober 1990
nog niet bestaande verzekeringsovereenkomst, welk beleid hierin bestaat dat
een dergelijke verzekeringsovereenkomst onder bepaalde voorwaarden met terugwerkende
kracht mag worden aangepast aan de voorwaarden die met ingang van 1992 gelden
voor aftrek als persoonlijke verplichting van premies voor lijfrenten, de Inspecteur
belanghebbende niet in de gelegenheid behoeft te stellen de verzekering alsnog
aan te passen. Het middel richt zich tegen dit oordeel.
3.3. Nu de verzekering
- die kennelijk niet voldoet aan de voorwaarden die met ingang van 1992 gelden
voor aftrek als persoonlijke verplichting van premies voor lijfrente - tot stand
is gekomen na 15 oktober 1990 en ter zake van de verzekering na 31 december
1991 premies zijn voldaan, is de in artikel 75 van de Wet op de inkomstenbelasting
1964 getroffen overgangsregeling niet van toepassing. Nu voorts de verzekering
niet - overeenkomstig het hiervoor in 3.2 bedoelde beleid van de Belastingdienst
- met terugwerkende kracht is aangepast aan de voorwaarden die met ingang van
1992 gelden voor aftrek als persoonlijke verplichting van premies voor lijfrente,
is de door belanghebbende in het onderhavige jaar voldane premie niet aftrekbaar
als persoonlijke verplichting. Reeds hierom kan het middel niet tot cassatie
leiden.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht
geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart
het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen
door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren P.J.
van Amersfoort en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier
A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2002.
Bron: www.rechtspraak.nl
LJN-nummer: AF2254