Niet tijdige totstandkoming overeenkomst niet te wijten aan verzekeringnemer; verval opgelegde boete
UITSPRAAK BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE AMSTERDAM | |
Belastingkamer : | Vijfde meervoudige |
Zaaknummer : | BK 01/04131 |
Datum uitspraak : | 20 februari 2003 |
Belastingmiddel : | Inkomstenbelasting / AWR |
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende, tegen een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
De gemachtigde van belanghebbende heeft op 21 november 2001 beroep ingesteld
tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 11 oktober 2001, betreffende
de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen 1997 en de daarbij opgelegde boete. De gemachtigde heeft het
beroep aangevuld op 18 maart 2002.
De inspecteur heeft belanghebbende op 4 augustus 1998 aangeslagen naar het
aangegeven belastbaar inkomen van f 33.148.
Met dagtekening 10 oktober 2000 heeft de inspecteur de in geschil zijnde
navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 50.264; tevens
heeft de inspecteur een boete opgelegd van 50% van het nagevorderde bedrag.
Belanghebbende heeft op 30 oktober 2000 tegen de navorderingsaanslag en, naar
het hof begrijpt, de boete bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft bij de bestreden
uitspraak de navorderingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
Belanghebbende concludeert in het beroepschrift tot vernietiging van de
uitspraak, de navorderingsaanslag en de boetebeschikking. De inspecteur heeft
een verweerschrift ingediend en daarin concludeert hij tot bevestiging van de
uitspraak.
Ter zitting van 9 januari 2003 zijn belanghebbende en zijn gemachtigde
verschenen, alsmede de inspecteur. De gemachtigde heeft tijdig mededeling gedaan
dat hij A als getuige wenste mee te brengen. Deze getuige is onder ede ter
zitting gehoord; van het horen is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze
uitspraak is gehecht.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. E Levensverzekering N.V. te Q heeft op 16 april 1991 aan belanghebbende,
geboren in 1934 en gehuwd met Y, onder nummer 010805187 een polis afgegeven van
een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule. De polis vermeldt, voor zover
thans van belang, de volgende gegevens:
- verzekeringnemer: belanghebbende;
- verzekerde: X-Y;
- verzekerd bedrag f 167.958, uit te keren op 1 oktober 1999 bij in leven zijn
van de verzekerde;
- premie f 17.116 per jaar, verschuldigd vanaf 1 oktober 1990 en voor de laatste
maal op 1 oktober 1998;
- datum van ingang 1 oktober 1990.
2.2. Partijen hebben (onder meer) de volgende stukken overgelegd:
- a een aanvraagformulier met de naam van belanghebbende als verzekeringnemer
voor een verzekering, te sluiten bij E; het formulier is ingevuld in
verschillende handschriften en bevat een aantal doorhalingen en aanpassingen;
het formulier vermeldt als polisnummer 010805187 (met doorhaling van het nummer
010793411), een verzekerd kapitaal (na doorhaling van het bedrag f 168.000) van
f 167.958, bij bijzonderheden: "eerste premie telefonisch op
21.84.75.799", twee stempels INVOER (eenmaal met de toevoeging "+
brief") en bij de handtekening van belanghebbende en zijn echtgenote
21-9-1990;
- b een brief gericht aan D/Pensioenadviseurs B.V., gedateerd 30 september 1990,
van A, inspecteur bij E Levensverzekering N.V., met een offerte voor een
kapitaalverzekering met lijfrenteclausule met de echtgenote van belanghebbende
als verzekerde en een verzekerd kapitaal van f 167.958;
- c een brief gericht aan D/Pensioenadviseurs B.V., gedateerd 11 oktober 1990,
van A waarin deze melding maakt van overleg met de heer B, werkzaam bij
(destijds) D/Pensioenadviseurs B.V., over onduidelijkheden in de aanvraag "dd.
01.10.1990" inzake de naam van de verzekeringnemer en die van de
verzekerde; dit overleg resulteerde in de aanwijzing van belanghebbende als
verzekeringnemer en zijn echtgenote als verzekerde; de brief vervolgt:
"E.e.a. is ook zodanig op de aanvraag gewijzigd.".
- d een brief gericht aan D/Pensioenadviseurs B.V., gedateerd 17 oktober 1990,
van A waarin deze meldt dat de minister verklaard had dat posten aangevraagd
voor 15 oktober 1990, niet onder de nieuwe maatregelen zouden vallen; deze brief
bevat de aantekening van G (verbonden aan H & Partners, belast met het
verzorgen van de aangifte van belanghebbende): "Dekking gaat altijd in
Verzekering Later kan iets geannuleerd worden Bijvoorbeeld wanneer er medische
bezwaren zijn".
- e een brief van 30 juli 1999 waarbij E belanghebbende meedeelt dat de
Belastingdienst van mening is dat belanghebbende zijn verzekering pas na 15
oktober 1990 heeft afgesloten, dat het mogelijk is de polis om te zetten naar
het nieuwe lijfrenteregime, dat E dit adviseert en wijst op de mogelijkheid aan
te tonen dat de aanvraag voor 15 oktober 1990 is binnengekomen bij E;
- f een brief aan G van de Belastingdienst Directie Particulieren, Kennisgroep
verzekeringsproducten, van 8 november 1999 waarin de belastingdienst verklaart
dat E geen overzicht heeft verstrekt van de polissen tot stand gekomen door
bemiddeling van de toenmalige verzekeringsadviseur van belanghebbende en de
toenmalige inspecteur van E; de schrijver van de brief concludeert op grond van
het oorspronkelijk toegekende polisnummer, de aanduiding van de telefonische
overboeking en de betaling in december 1990, dat de aanvraag niet reeds op 11
oktober 1990 is binnengekomen en dat van aftrek van de betaalde premie geen
sprake kan zijn.
2.3. Belanghebbende heeft op 22 december 1990 de eerste jaarpremie betaald. Deze
late betaling hield, aldus een brief van 28 maart 1994 van de toenmalige
gemachtigde, verband met een geschil tussen belanghebbende en E inzake het
premievrij maken van een arbeidsongeschiktheidsverzekering.
2.4. Bij het beoordelen in 1994 van belanghebbendes aangifte over 1992 heeft de
inspecteur vragen gesteld met betrekking tot het tijdstip van het sluiten van de
polis. Na overlegging van de onder 2.2 onder b, c en d genoemde stukken heeft de
inspecteur aangenomen dat de betaalde premie integraal aftrekbaar was.
2.5. Belanghebbende heeft voor het jaar 1997 aangifte gedaan van een belastbaar
inkomen van f 33.148. Op zijn onzuiver inkomen heeft hij een bedrag van f 17.116
aan premies voor lijfrente (oude regeling) in mindering gebracht. Dit bedrag had
hij betaald als premie op de onder 2.1 genoemde polis.
De inspecteur heeft op basis van bevindingen uit een onderzoek bij E
geconcludeerd dat op 15 oktober 1990 nog geen sprake was van een overeenkomst
van levensverzekering als vastgelegd in de polis van 16 april 1991.
3. Geschil
In geschil is of de premiebetaling van f 17.116 valt aan te merken als
persoonlijke verplichting. Het geschil spitst zich toe op de vraag of op 15
oktober 1990 sprake was van een tussen belanghebbende en E bestaande
verzekeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 75, eerste lid, van de Wet op de
inkomstenbelasting 1964 (tekst 1997).
Subsidiair is in geschil of het de inspecteur vrijstaat een navorderingsaanslag
op te leggen en meer subsidiair is de boete in geschil.
4. Standpunten van partijen en verklaringen ter
zitting
Voor de standpunten van partijen zij verwezen naar de gedingstukken.
De gemachtigde heeft ter zitting aanvullend verklaard dat er geen sprake is
geweest van samenspanning tussen belanghebbende en de heer A: zij kennen elkaar
niet; dat de langdurige behandeling moet leiden tot vermindering van de boete.
Belanghebbende heeft verklaard dat hij in 1987 zijn onderneming had verkocht;
dat hij in 1990 een pensioengat had en het advies heeft opgevolgd om dit te
dichten; dat hij de aantekeningen heeft geplaatst op het stuk van 30 september
1990 (bijlage I bij de aanvulling op het beroep); dat hij niet weet wie het
aanvraagformulier (bijlage 18 bij het verweerschrift) heeft ingevuld maar dat
hij dit wel zelf heeft getekend; dat hij niet zeker weet wanneer hij dat heeft
getekend maar dat hij bijna zeker is dat dat voor de datum van de offerte was;
dat hij niet geschreven heeft dat de premie telefonisch moest worden overgemaakt
maar dat dit te maken had met een door hem geclaimde restitutie van premie voor
een andere verzekering; dat hij niet weet wat de aanduiding "+ brief"
op het aanvraagformulier betekent; dat hij niet specifiek getipt is om deze
polis te sluiten; dat hij uit krantenberichten had vernomen dat hij tijdig een
polis moest sluiten.
Vervolgens is de heer A onder ede gehoord. Het proces-verbaal is aan deze
uitspraak gehecht. A heeft onder meer verklaard dat het rond 15 oktober 1990 een
hectische tijd was; dat hij op of omstreeks 21 september 1990 belanghebbende
thuis heeft opgezocht en zich voor hem bij E hard heeft gemaakt voor de
geclaimde premierestitutie; dat hij het aanvraagformulier niet heeft ingevuld
maar daarop alleen een voorlopig polisnummer, het nummer 010793411, heeft
vermeld en dat hij dat nummer over heeft genomen van een lijst op het
rayonkantoor; dat hij bijna zeker weet dat B het aanvraagformulier heeft
ingevuld en waarschijnlijk ook de wijzigingen heeft aangebracht; dat een polis
tot stand komt door wilsovereenstemming en dat hij daarbij handelt voor E; dat
hij niet op schrift heeft dat hij E kan binden; dat de offerte een
standaardtekst is, dat hij die thuis heeft gemaakt en waarschijnlijk persoonlijk
heeft bezorgd bij belanghebbende; dat E in 1999 ten onrechte de brief met een
herstelmogelijkheid aan belanghebbende heeft verstuurd; dat belanghebbende de
overeenkomst kon ontbinden wanneer hij wilde.
De gemachtigde heeft verklaard dat G had gezegd dat telefonische betaling altijd
nog mogelijk was.
Belanghebbende heeft vervolgens verklaard dat B het formulier heeft ingevuld;
dat deze nog werkzaam is bij de rechtsopvolger van D; dat E onderzocht moet
worden.
De inspecteur heeft verklaard dat het verhaal van A inzake de polisnummers niet
juist is; dat E na het invoeren van de gegevens nummers toekent en dat deze
opvolgend zijn; dat dit alleen in de maand december anders is omdat dan in
verband met de eindejaarsdrukte lijsten met nummers aan rayonkantoren worden
verstrekt; dat uit de administratie van E niet blijkt dat er kort voor 15
oktober 1990 sprake was van een stortvloed van polissen: tot 15 oktober was er
sprake van 60-70 aanvragen per dag en nadien van 250-300 per dag; dat het
polisnummer niet vóór december op het formulier gezet kan zijn.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Voor de totstandkoming van een verzekeringsovereenkomst is vereist dat het
desbetreffende aanvraagformulier de verzekeraar heeft bereikt (Hoge Raad 11
april 1997, nr. 16.240, NJ 1998, 111).
5.2. Tot de gedingstukken behoort een aanvraagformulier (zie 2.2 onder a) dat
volgens belanghebbende is ingevuld door de heer B, werkzaam bij
D/Pensioenadviseurs B.V. (hierna: D) als verzekeringstussenpersoon en dat door
hem en zijn echtgenote op 21 september 1990 is ondertekend. Volgens het
aanvraagformulier zou de verzekering worden gesloten bij E.
Met dagtekening 30 september 1990 heeft A, als inspecteur werkzaam in dienst van
E, een offerte overeenkomstig voormelde aanvraag geadresseerd aan D. Op die
offerte heeft belanghebbende aantekeningen en berekeningen geplaatst. Het bedrag
van het daarin genoemde "winstdelend kapitaal" is, na doorhaling van
het oorspronkelijke bedrag, overgenomen in het aanvraagformulier. Voorts zijn op
het aanvraagformulier in een afwijkend handschrift doorhalingen en aanpassingen
aangebracht, onder meer inhoudende dat de eerste premie telefonisch wordt
overgeboekt, hetgeen op 22 december 1990 is geschied.
5.3. De inspecteur heeft op basis van een onderzoek bij E gemotiveerd gesteld
dat het op het aanvraagformulier geplaatste polisnummer 010793411 (later
gewijzigd in 010805187) pas in de tweede helft van december 1990 door E is
afgegeven. A heeft verklaard dat hij dit nummer op het aanvraagformulier heeft
geplaatst, zulks op basis van een lijst die op een rayonkantoor lag.
Dienaangaande heeft de inspecteur gesteld dat enkel in de maand december een
lijst met nummers aan de rayonkantoren wordt verstrekt. Enige nadere aanduiding
van de binnenkomst bij (het rayonkantoor van) E ontbreekt op het
aanvraagformulier.
Mede gelet op het feit dat de premie - volgens het aanvraagformulier te betalen
via telefonische overboeking - in december 1990 is betaald, acht het hof door de
inspecteur aannemelijk gemaakt dat het aanvraagformulier pas in de tweede helft
van december 1990 ten kantore van E is ontvangen.
Ook E gaat er in haar brief van 30 juli 1999 vanuit dat de onderhavige
overeenkomst niet uiterlijk op 15 oktober 1990 tot stand is gekomen.
5.4.1. Indien wordt aangenomen dat de inontvangstneming van een
aanvraagformulier door de verzekeringsinspecteur van de verzekeraar kan worden
beschouwd als het bereiken van de verzekeraar in de zin van het onder 5.1
overwogene, geldt het volgende.
A heeft bij schrijven van 30 september 1990 een offerte aan D uitgebracht.
Daarop zijn nadien door belanghebbende berekeningen gemaakt en aantekeningen
geplaatst. Voorts is het aanvraagformulier door de heer B van D aangepast. Ook
heeft A zich nadien sterk gemaakt voor een teruggaaf van premies van een
arbeidsongeschiktheidsverzekering, waarover belanghebbende een geschil had met E.
Voorts heeft de inspecteur onweersproken gesteld dat E kort na 15 oktober 1990
aan haar inspecteurs heeft verzocht om alle in bezit zijnde aanvragen zo spoedig
mogelijk in te leveren en A tussen 15 oktober en medio december 1990 regelmatig
aanvraagformulieren bij E heeft ingeleverd.
Uit een en ander leidt het Hof af dat A wel op de hoogte was van belanghebbendes
wens om een verzekering als in het aanvraagformulier omschreven te sluiten bij E,
doch dat de definitieve aanvraag pas in december door D aan A is ter hand
gesteld, kennelijk nadat meer zekerheid was verkregen omtrent de afwikkeling van
belanghebbendes claim jegens E inzake de teruggaaf van premies
arbeidsongeschiktheidsverzekering.
5.4.2. A heeft ter weerlegging daarvan gewezen op zijn brieven met dagtekening
11 oktober 1990 en 17 oktober 1990.
Het hof acht evenwel niet aannemelijk dat de dagtekening van die brieven juist
is.
De brief van 11 oktober 1990 verwijst naar een aanvraag van 1 oktober 1990 die
niet geheel duidelijk zou zijn. Het onderhavige aanvraagformulier is echter
gedagtekend 21 september 1990. Een aanvraag van 1 oktober 1990 dan wel een
begeleidende brief van 1 oktober bij de aanvraag van 21 september 1990 is niet
in het geding gebracht.
Gelet op het uitdrukkelijke voorbehoud inzake de premierestitutie dat
belanghebbende aanvankelijk had gemaakt voor het sluiten van een verzekering met
E, ligt ook niet voor de hand dat belanghebbende - of D als voor belanghebbende
optredende tussenpersoon - zich toen reeds onvoorwaardelijk jegens E wenste te
verbinden tot het sluiten van de onderwerpelijke verzekering.
De mededeling aan het slot van de brief van 11 oktober 1990 "E.e.a. is ook
zodanig op de aanvraag gewijzigd" strookt ook niet met de uitdrukkelijke
verklaring van A dat hij niets op het onderwerpelijke aanvraagformulier heeft
ingevuld behalve het polisnummer.
Inzake de brief met dagtekening 17 oktober 1990 heeft de inspecteur gemotiveerd
en geloofwaardig gesteld dat A zich ook in een ander geval van een pas in
december 1990 tot stand gekomen verzekering op identieke wijze heeft bediend van
een brief met dezelfde dagtekening. Het laat zich ook niet denken dat A
desondanks pas in december het aanvraagformulier ten kantore van E zou hebben
ingediend ondanks de hiervoor reeds weergegeven aansporing tot indiening van de
in zijn bezit zijnde aanvraagformulieren.
5.5. Het vorenoverwogene voert tot de slotsom dat de verzekering niet uiterlijk
op 15 oktober 1990 tot stand is gekomen. Van een op 15 oktober 1990 bestaande
verzekering als bedoeld in artikel 75 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964
is dan ook geen sprake.
5.6. De inspecteur heeft in 1994 onderzoek gedaan naar het bestaan van de
verzekeringsovereenkomst en heeft op basis van de destijds door belanghebbende
verstrekte gegevens mogen aannemen dat deze overeenkomst op 15 oktober 1990
bestond. Het bekend worden van bevindingen uit een onderzoek bij E valt aan te
merken als een omstandigheid welke het opleggen van een navorderingsaanslag kan
rechtvaardigen.
5.7. Het hof acht aannemelijk dat belanghebbende reeds op 21 september 1990 het
aanvraagformulier heeft ondertekend en dat hij, na ontvangst van de offerte van
30 september 1990 met de berekeningen en voorwaarden van E heeft ingestemd, zij
het onder de voorwaarde dat A een regeling zou treffen in het geschil dat
belanghebbende met E had, hetgeen A hem had toegezegd.
Nu de verzekeringsovereenkomst uiteindelijk ook conform de aanvraag is tot stand
gekomen en de polis als ingangsdatum vermeldt 1 oktober 1990, heeft
belanghebbende kunnen menen dat voor 16 oktober 1990 een overeenkomst tot stand
was gekomen.
De kennis van D over het tijdstip van totstandkoming van de overeenkomst en de
handelwijze van A kan belanghebbende niet worden toegerekend.
Voorts is een zelfde premie in 1992, na de beantwoording door belanghebbendes
fiscale adviseur in maart 1994 van door de inspecteur gestelde vragen, in aftrek
toegelaten.
Het hof acht door de inspecteur dan ook onvoldoende bewezen dat het aan
belanghebbendes opzet of grove schuld valt te wijten dat bij het opleggen van de
(primitieve) aanslag voor het jaar 1997 te weinig belasting is geheven.
6. Proceskosten
Het hof acht gronden aanwezig de inspecteur te veroordelen in de proceskosten en
wel tot een bedrag van € 644, zijnde 2 x € 322 x 1.
7. Beslissing
Het hof
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak uitsluitend met betrekking tot de boete en vernietigt
de boetebeschikking;
- gelast de Staat het griffierecht ad € 27,23 aan belanghebbende te vergoeden
en
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag
van € 644, te betalen door de Staat.
De uitspraak is gedaan op 20 februari 2003 door mr. Boersma, Schaap en Goes, in tegenwoordigheid van mr. Jeurissen als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Bron: www.rechtspraak.nl
LJN-nummer: AF5039