Na emigratie voor vrijwillige AOW-verzekering betaalde premie niet aftrekbaar als lijfrentepremie
UITSPRAAK BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH | |
Belastingkamer : | Twaalfde enkelvoudige |
Zaaknummer : | BK 00/02710 |
Datum uitspraak : | 10 juni 2003 |
Belastingmiddel : | Inkomstenbelasting |
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch (nummer 00/02710), twaalfde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y, Ierland (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid particulieren/ondernemingen buitenland te P van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de Voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aanslag.
1. Ontstaan en loop van
het geding
1.1. Aan belanghebbenden is voor het jaar 1999 een aanslag in de inkomstenbelasting
opgelegd naar een belastbaar binnenlands inkomen van fl. 86.976,--. Bij de bestreden
uitspraak is de aanslag gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is van voormelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
De ambtenaar heeft het beroep bij verweerschrift bestreden. Vervolgens heeft
belanghebbende een conclusie van repliek ingediend. De Inspecteur heeft daarop
gereageerd bij conclusie van dupliek.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgehad op 6 mei
2003. Ter zitting is de Inspecteur verschenen. Belanghebbende is met telefonisch
bericht daaromtrent niet verschenen.
1.4. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Feiten
Het Hof stelt de volgende feiten vast.
2.1. Belanghebbende en zijn echtgenote woonden gedurende het jaar 1999 in Ierland.
Voordat zij 1996 naar dat land emigreerden, woonden zij in Nederland.
2.2. Door zijn emigratie was belanghebbende niet meer (verplicht) verzekerd
voor (onder meer) de AOW. In verband daarmee heeft belanghebbende zich vrijwillig
verzekerd voor de AOW.
2.3. In 1999 betaalde belanghebbende voor die vrijwillige verzekering een bedrag
van fl. 9.297,--.
3. Geschil, standpunten
en conclusies van partijen
3.1. In geschil is
of belanghebbende ter zake van de in 2.3 vermelde betaling recht heeft op een
aftrek als premie lijfrente. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend.
Hij is primair van oordeel dat hij recht heeft op een dubbele basisaftrek van
fl. 12.150,--. Subsidiair is hij van oordeel dat hij recht heeft op een aftrek
voor het bedrag van de betaalde premie ad fl. 9.297,--.
De Inspecteur beantwoordt de in geschil zijnde vraag ontkennend.
3.2. Partijen doen
hun standpunten steunen op de gronden, vermeld in de van hen afkomstige stukken.
Ter zitting zijn geen andere argumenten aangevoerd.
3.3. Belanghebbende
concludeert, naar het Hof begrijpt, primair tot vermindering van de aanslag
tot een naar een belastbaar binnenlands inkomen van (fl. 86.976,-- - fl. 12.150,--
=) 74.826,-- en subsidiair tot vermindering van de aanslag tot een naar een
belastbaar inkomen van (fl. 86.976,-- - fl. 9.297,-- =) fl. 77.679,--.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.1. Artikel 45, lid 6, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 definieert
het begrip lijfrente.
Onder een lijfrente wordt verstaan de aanspraak ingevolge een overeenkomst van
levensverzekering als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de
Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 (cursivering Hof) op vaste en gelijkmatige
periodieke uitkeringen die eindigen uiterlijk bij overlijden, welke aanspraak
niet kan worden afgekocht vervreemd of tot voorwerp van zekerheid kan dienen,
Onder een lijfrente wordt mede verstaan de aanspraak op winstuitkeringen voor
zover die uitkeringen verband houden met een lijfrente.
4.1.2. Artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf
1993 verstaat onder overeenkomsten van levensverzekering "overeenkomsten
van verzekering tot het doen van geldelijke uitkeringen in verband met het leven
of de dood van de mens en overeenkomsten van verzekering in verband met de verzorging
van de uitvaart van de mens die uitsluitend strekken tot het verrichten van
andere dan geldelijke prestaties, met dien verstande dat overeenkomsten van
ongevallenverzekering niet als overeenkomsten van levensverzekering worden beschouwd.".
4.2. Zoals de Inspecteur in zijn verweerschrift heeft aangevoerd, kan de premie
voor de (vrijwillige) AOW niet worden aangemerkt als een premie voor een lijfrente,
gelet op hetgeen onder een lijfrente moet worden verstaan, een en ander als
in 4.1 weergegeven. Bij de (vrijwillige) AOW gaat het, anders dan bij het begrip
overeenkomst van levensverzekering in de zin als hiervoor bedoeld, om een wettelijke
sociale verzekering.
4.3. Belanghebbende heeft zich nog beroepen op de toelichting bij het aangifteformulier
en op internetinformatie. In die informatie is evenwel niet te lezen dat het
bij de premie voor de (vrijwillige) AOW om een premie voor een lijfrente gaat.
Voor zover belanghebbende heeft bedoeld aan te voeren dat met bedoelde informatie
bij hem het in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt dat het bij de premie
als bedoeld wél om een premie voor een lijfrente gaat, faalt die grief
derhalve.
4.4. Gelet op het vorenstaande moet de in 3.1 vermelde vraag ontkennend worden
beantwoord. Het beroep is ongegrond.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als
bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan op 10 juni 2003 door T. Blokland, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing op die datum in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, griffier, in het openbaar uitgesproken.
Bron: www.rechtspraak.nl
LJN-nummer: AI0898