Kapitaalverzekering met lijfrenteclausule niet vóór of op 15 oktober 1990 tot stand gekomen
ARREST HOGE RAAD DER NEDERLANDEN | ||
Kamer : | ??? | |
Zaaknummer : | 38.393 | |
Datum arrest : | 29 april 2005 | AZ |
Belastingmiddel : | Inkomstenbelasting | |
Uitspraak Arnhem : | Klik hier voor de uitspraak van het hof | |
Zaaknummer : | BK 00/00706 | |
Datum uitspraak : | 31 mei 2002 |
ARREST
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 31 mei 2002, nr. 00/00706, betreffende na te melden navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Navorderingsaanslag,
beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende
is voor het jaar 1993 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 42.027.
Vervolgens is hem over dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar
inkomen van ƒ 54.027, met een verhoging van 100 percent, van welke verhoging
de Inspecteur 50 percent heeft kwijtgescholden.
Het door belanghebbende daartegen gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur niet-ontvankelijk
verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd,
het bezwaar alsnog ontvankelijk verklaard, de navorderingsaanslag verminderd
tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 47.027 en de verhoging kwijtgescholden
tot op 25 percent van de nagevorderde belasting. De uitspraak van het Hof is
aan dit arrest gehecht.
2. Geding
in cassatie
Belanghebbende heeft
tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie
is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling
van de klachten
3.1. Bij de toepassing
van artikel 75, lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst sedert
1 januari 1992) kan de vraag rijzen, zoals ook in de onderhavige zaak, of een
kapitaalverzekering met lijfrenteclausule tot stand gekomen is uiterlijk op
15 oktober 1990, dan wel nadien. Ten aanzien van die vraag wordt het volgende
vooropgesteld.
Wettelijk kader
3.2. Als elke overeenkomst
komt ook de kapitaalverzekering met lijfrenteclausule tot stand door een aanbod
en de aanvaarding daarvan (artikel 6:217, lid 1, BW). De desbetreffende verklaringen
moeten, om hun werking te hebben, de persoon tot wie zij zijn gericht, hebben
bereikt (artikel 3:37, lid 3, eerste volzin, BW). Uit het samenstel van deze
beide regels volgt dat de overeenkomst tot stand komt op het moment waarop de
aanvaarding de aanbieder bereikt.
Aanvraagformulieren
3.3.1. Bij de totstandbrenging
van kapitaalverzekeringen met lijfrenteclausule wordt veelvuldig gebruik gemaakt
van een aanvraagformulier, dat door een bepaalde, op dat formulier aangeduide
verzekeringsmaatschappij ter beschikking wordt gesteld. Inzending van een dergelijk
aanvraagformulier door de aspirant-verzekeringnemer aan de daarin aangeduide
verzekeringsmaatschappij kan, afhankelijk niet alleen van de tekst van het formulier
maar ook van de overige omstandigheden van het geval, in het hiervoor omschreven
wettelijk kader de betekenis hebben hetzij van aanvaarding door de aspirant-verzekeringnemer
van een aanbod van de verzekeringsmaatschappij, hetzij van een aanbod van de
aspirant-verzekeringnemer, hetzij van een uitnodiging zijnerzijds tot het doen
van een aanbod.
3.3.2. Ofschoon de
term "aanvraagformulier" in een andere richting wijst, behoeft gebruikmaking
van zodanig formulier door de aspirant-verzekeringnemer niet eraan in de weg
te staan de daarop gestelde verklaring als aanvaarding aan te merken. De inzending
van een aanvraagformulier door de aspirant-verzekeringnemer kan echter slechts
gelden als aanvaarding indien daaraan een (bindend) aanbod van de betrokken
verzekeringsmaatschappij voorafgegaan is. Het aanbod van de verzekeringsmaatschappij
kan een specifiek tot de betrokken aspirant-verzekeringnemer gerichte offerte
zijn geweest; het kan ook een zogenoemd openbaar aanbod zijn geweest.
Van een openbaar aanbod is echter niet reeds sprake indien de verzekeringsmaatschappij
op voorhand standaardcondities bekendgemaakt heeft waarop zij - zonder nadere
risicoselectie - bereid is kapitaalverzekeringen met lijfrenteclausule af te
sluiten. Zodanige bekendmaking kan slechts worden aangemerkt als een (bindend)
openbaar aanbod indien tevens is voldaan aan het bijkomende vereiste dat de
verzekeringsmaatschappij op voorhand heeft doen blijken van haar wil zich overeenkomstig
die condities te binden jegens een ieder die haar een volledig ingevuld aanvraagformulier
toezendt; anders gezegd, indien aannemelijk is dat de verzekeringsmaatschappij
op voorhand de bevoegdheid heeft prijsgegeven om te weigeren een overeenkomst
aan te gaan met een uit het publiek naar voren tredende, haar onwelgevallige
aspirant-verzekeringnemer.
3.3.3. Indien aan
dit bijkomende vereiste niet is voldaan, maar het aanvraagformulier is ingevuld
aan de hand van vooraf bekendgemaakte standaardcondities als zo-even bedoeld,
zal de indiening van dit formulier in de regel gelden als een aanbod van de
aspirant-verzekeringnemer. Immers in dat geval kan in de regel ervan worden
uitgegaan dat hij de wil heeft gebonden te zijn zodra de verzekeringsmaatschappij
aanvaardt.
3.3.4. De hiervoor
onder 3.3.3 bedoelde regel lijdt uitzondering indien aannemelijk is dat de aspirant-verzekeringnemer
zich zijn definitieve beslissing wenst voor te behouden tot op kennisneming
van een gedetailleerde, op hem toegesneden offerte van de verzekeringsmaatschappij.
In dat geval geldt de inzending van het aanvraagformulier als uitnodiging tot
het doen van een aanbod.
Tussenpersonen
3.4.1. De totstandbrenging van een overeenkomst wordt, zoals gezegd, voltooid
op het moment waarop de aanvaarding de aanbieder bereikt. Daarvan is mede sprake
indien de aanvaarding een gevolmachtigde van de aanbieder bereikt.
Van belang is hierbij dat niet alleen sprake is van een gevolmachtigde van de
aanbieder (1) indien deze bevoegd is om namens de aanbieder de verzekering te
sluiten (artikel 3:60, lid 1, BW), maar ook (2) indien hij slechts de beperktere
bevoegdheid heeft (bijvoorbeeld krachtens zijn rechtsverhouding tot de aanbieder)
om namens de aanbieder verklaringen in ontvangst te nemen (zie artikel 3:60,
lid 2, BW; hierna te noemen "beperkt gevolmachtigde").
3.4.2. De zogenoemde zelfstandige tussenpersoon is krachtens zijn rechtsverhouding
tot de aspirant-verzekeringnemer doorgaans aan te merken als beperkt gevolmachtigde
(zoals hiervoor bedoeld) van de aspirant-verzekeringnemer. Indien de verzekering
tot stand komt door aanvaarding door de verzekeringsmaatschappij van een aanbod
van de aspirant-verzekeringnemer (zie hiervoor onder 3.3.3), en de verzekeringsmaatschappij
haar aanvaarding overbrengt aan de zelfstandige tussenpersoon, is het tijdstip
van totstandkoming derhalve het tijdstip waarop de aanvaarding de zelfstandige
tussenpersoon bereikt. Dit is slechts anders indien door de inspecteur aangevoerde
bijzondere omstandigheden meebrengen dat in het gegeven geval de zelfstandige
tussenpersoon niet kan worden aangemerkt als beperkt gevolmachtigde van de aspirant-verzekeringnemer.
De zelfstandige tussenpersoon is doorgaans niet tevens (beperkt) gevolmachtigde
(zoals hiervoor bedoeld) van de verzekeringsmaatschappij. Indien de verzekering
tot stand komt door aanvaarding door de aspirant-verzekeringnemer van een aanbod
van de verzekeringsmaatschappij (zie hiervoor onder 3.3.2), en de aspirant-verzekeringnemer
zijn aanvaarding overbrengt aan de zelfstandige tussenpersoon, is het tijdstip
van totstandkoming derhalve doorgaans eerst het tijdstip waarop de aanvaarding,
na doorgifte door de zelfstandige tussenpersoon, de verzekeringsmaatschappij
zelf bereikt.
In zaken als de onderhavige is het aan de belastingplichtige om bijzondere omstandigheden
aan te voeren die de conclusie kunnen wettigen dat in het gegeven geval de zelfstandige
tussenpersoon tevens moet worden aangemerkt als (beperkt) gevolmachtigde (zoals
hiervoor bedoeld) van de verzekeringsmaatschappij. Slechts indien die conclusie
gewettigd is, is de verzekering tot stand gekomen op het tijdstip waarop de
aanvaarding door de aspirant-verzekeringnemer de zelfstandige tussenpersoon
heeft bereikt.
3.4.3. Een inspecteur van een verzekeringsmaatschappij is doorgaans beperkt
gevolmachtigde (zoals hiervoor bedoeld) van die verzekeringsmaatschappij, niet
tevens van de aspirant-verzekeringnemer. Indien de verzekering tot stand komt
door aanvaarding door de aspirant-verzekeringnemer van een aanbod van de verzekeringsmaatschappij,
en de aspirant-verzekeringnemer (dan wel de door hem ingeschakelde zelfstandige
tussenpersoon) de aanvaarding overbrengt aan zodanige inspecteur, is het tijdstip
van totstandkoming derhalve het tijdstip waarop de aanvaarding die inspecteur
bereikt. Dit is slechts anders indien - in gevallen als de onderhavige - door
de belastingdienst aangevoerde bijzondere omstandigheden meebrengen dat in het
gegeven geval de inspecteur niet kan worden aangemerkt als beperkt gevolmachtigde
van de verzekeringsmaatschappij.
De onderhavige zaak
3.5. In cassatie herhaalt belanghebbende zijn reeds voor het Hof gevoerde betoog
dat het door hem ingevulde, ondertekende, en op 10 oktober 1990 gedagtekende
aanvraagformulier heeft te gelden als aanvaarding van een voorafgegaan aanbod
van de betrokken verzekeringsmaatschappij, D. Voorzover het Hof onder 5.8 van
zijn uitspraak anders heeft geoordeeld, behelst dit betoog dus een daartegen
gerichte klacht.
3.6. De klacht kan belanghebbende slechts baten indien het aanvraagformulier
D uiterlijk op 15 oktober 1990 heeft bereikt (zie hiervoor onder 3.2).
3.7. Onder 5.14 heeft het Hof niet aannemelijk geoordeeld dat het aanvraagformulier
vóór of op 15 oktober 1990 bij D is ingekomen. Dit oordeel berust
op de aan het Hof voorbehouden waardering van de bewijsmiddelen en is niet onbegrijpelijk.
Voorzover de klachten zich daartegen richten, falen zij.
3.8. Belanghebbende heeft voor het Hof niet gesteld dat het aanvraagformulier
vóór of op 15 oktober 1990 in ontvangst genomen is door een inspecteur
van D. Zijn betoog berust op de opvatting dat de verzekering tot stand komt
op het moment dat het aanvraagformulier getekend wordt ingeleverd bij de tussenpersoon.
Deze opvatting kan evenwel, althans in het onderhavige geval, niet als juist
worden aanvaard, op grond van het navolgende.
3.8.1. Het Hof heeft - in cassatie onbestreden - vastgesteld dat de door belanghebbende
ingeschakelde tussenpersoon geen volmacht van D had om namens D overeenkomsten
te sluiten. Belanghebbende heeft voor het Hof geen bijzondere omstandigheden
aangevoerd als hiervoor onder 3.4.2 laatste alinea bedoeld, zodat in het onderhavige
geval de door belanghebbende ingeschakelde tussenpersoon niet kan worden aangemerkt
als beperkt gevolmachtigde (zoals hiervoor onder 3.4.1 bedoeld) van D.
3.8.2. Voor het eerst in cassatie heeft belanghebbende gesteld dat D bij hem
de schijn heeft gewekt dat die tussenpersoon bevoegd was D te vertegenwoordigen.
Die stelling vergt een onderzoek van feitelijke aard, waarvoor de cassatieprocedure
geen mogelijkheid biedt.
3.9. Op grond van het hiervoor onder 3.7-3.8.2 overwogene kan in cassatie niet
ervan worden uitgegaan dat het aanvraagformulier D heeft bereikt vóór
of op 15 oktober 1990. Gelet op het hiervoor onder 3.6 overwogene brengt dat
mee dat belanghebbendes hiervoor onder 3.5 weergegeven klacht niet tot cassatie
kan leiden, wegens gemis aan belang.
3.10. De overige klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft
geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen
in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve aanwezig bevonden
grond voor cassatie
In deze zaak is beroep in cassatie ingesteld op 25 juni 2002. Op het moment
dat de Hoge Raad in deze zaak arrest wijst, zijn mitsdien gerekend vanaf die
dag meer dan twee jaren verstreken. Dit levert een aan de cassatieprocedure
toe te schrijven overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel
6 EVRM op. De Hoge Raad zal om die reden de verhoging verder kwijtschelden met
een bedrag gelijk aan 10 percent van de na de kwijtschelding door het Hof resterende
verhoging.
5. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep ongegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, doch enkel voor wat betreft de beslissing
omtrent de verhoging, en
scheldt de verhoging kwijt tot op een bedrag van ƒ 432 (€ 196,03).
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, P.J. van Amersfoort, A.R. Leemreis en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2005.
Bron arrest: www.rechtspraak.nl
LJN-nummer: AT4892