Uitkeringen uit onzuivere pensioenregeling vormen periodieke uitkeringen die belast zijn volgens de saldomethode (onderdeel O , eerste lid, Invoeringswet Wet IB 2001)
UITSPRAAK BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE | |
Belastingkamer : | Eerste meervoudige |
Zaaknummer : | BK 04/00885 |
Datum uitspraak : | 21 juni 2005 |
Belastingmiddel : | Inkomstenbelasting |
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/P, betreffende na te noemen aanslag.
1. Aanslag en bezwaar
1.1. Aan belanghebbende
is voor het jaar 2001 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen
opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.102.
1.2. Het tegen de
aanslag gerichte bezwaar van belanghebbende is bij de bestreden uitspraak afgewezen.
2. Loop van het geding
2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij
het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van
€ 37. De Inspecteur heeft een verweer-schrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van
het Gerechtshof van 10 mei 2005, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen
verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
3. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken
van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in
geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende
weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende
is (. . . ) inwoner van Nederland. In de periode van begin 1970 tot en met begin
1981 was hij in dienstbetrekking werkzaam bij de Food and Agriculture Organization
(hierna: FAO) van de Verenigde Naties (hierna: VN). De FAO is gevestigd te Rome,
Italië. Het salaris dat belanghebbende in die periode van de FAO ontving
was hier te lande vrijgesteld van de heffing van loon- en inkomstenbelasting.
3.2. Aan belanghebbende
zijn ter zake van deze dienstbetrekking pensioenrechten toegekend die zijn ondergebracht
bij het United Nations Joint Staff Pension Fund (hierna: Pension Fund). Belanghebbende
heeft hieraan in totaal $ 21.080,29 bijgedragen, welk bedrag zeven percent van
de zogenoemde "pensionable remuneration" vertegenwoordigt. De FAO
heeft aan het pensioen een bedrag ter grootte van 14 percent van de "remuneration"
bijgedragen.
3.3. Vanaf 1 juni
1996 heeft belanghebbende de volgende pensioenuitkeringen ontvangen:
1996 € 12.190
1997 € 14.860
1998 € 15.102
1999 € 15.571
2000 € 17.795
2001 € 20.186
totaal € 95.704.
3.4. De Inspecteur
heeft belanghebbende naar aanleiding van de aangifte voor de inkomstenbelasting
en premie volksverzekeringen voor het jaar 2001 op 25 juni 2003 een voorlopige
aanslag opgelegd waarbij het belastbare inkomen uit werk en woning conform de
aangifte is vastgesteld en als volgt is berekend:
Pensioenuitkeringen
Pension Fund € 20.186
Overige inkomsten uit vroegere dienstbetrekking € 25.186
Inkomsten uit eigen woning € 2.027 -/-
Persoonsgebonden aftrek € 243 -/-
Belastbaar inkomen uit werk en woning € 43.102.
3.5. Belanghebbende
heeft op 17 juli 2003 bij de Inspecteur bezwaar gemaakt tegen de voorlopige
aanslag. Belanghebbende heeft nogmaals bezwaar gemaakt tegen de voorlopige aanslag
bij brief van 7 oktober 2003. De aanslag voor het jaar 2001 luidt conform de
voorlopige aanslag en is opgelegd op 29 augustus 2003. Bij de uitspraak op bezwaar
van 17 maart 2004 heeft de Inspecteur de bezwaren van belanghebbende verworpen.
Hierbij is
het bezwaar tegen de voorlopige aanslag mede beschouwd als bezwaar tegen de
aanslag.
4. Omschrijving geschil
en standpunten van partijen
4.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur in het jaar 2001
terecht de door belanghebbende van het Pension Fund ontvangen pensioenuitkeringen
tot de inkomsten uit werk en woning heeft gerekend. Deze vraag beantwoordt belanghebbende
ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
4.2. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft belanghebbende - zakelijk weergegeven
- het volgende aangevoerd.
De pensioenuitkeringen behoren niet tot de belastbare periodieke uitkeringen
en verstrekkingen in de zin van de artikelen 3.100 tot en met 3.102 Wet IB 2001.
De aanspraak daarop vloeit voort uit een regeling die niet voldoet aan de in
de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964) voor een pensioenregeling
gestelde normeringen en beperkingen. De rangorde in de Wet IB 2001 heeft tot
gevolg dat het recht op pensioenuitkeringen in box 3 valt. De overgangsregeling
die is neergelegd in artikel 38 van de Wet LB 1964 vindt toepassing waardoor
geen heffing ingevolge de Wet IB 2001 kan plaats-vinden. De Fiscale Onderhoudswet
2004 brengt daarin geen verandering.
4.3. De Inspecteur houdt de juistheid van de aanslag staande.
4.4. Voor de gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen verwijst het
Hof naar de gedingstukken.
5. Conclusies van partijen
5.1. Het beroep van belanghebbende strekt tot vermindering van de aanslag tot
een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.916.
5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
6. Overwegingen omtrent
het geschil
6.1. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende uitkeringen ontvangt
op grond van een pensioenregeling die niet voldoet aan de eisen gesteld in de
Wet LB 1964. Het Hof volgt partijen in dit uitgangspunt. Een beroep op artikel
38 van de Wet LB 1964 is derhalve niet aan de orde. Evenmin is aan de orde een
beroep op het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 26 maart
1997, DB 97/596M, BNB 1997/169 alsmede diens Besluit van 6 augustus 2002, CPP
2002/784M, V-N 2002/ 41.19. De premies voor de pensioenregeling zijn door de
FAO en belanghebbende betaald vóór 14 september 1999 en hebben
destijds niet als persoonlijke verplichtingen gestrekt tot vermindering van
het inkomen van belanghebbende.
6.2. De door belanghebbende van het Pension Fund ontvangen uitkering is aan
te merken als een periodieke uitkering die de tegenwaarde voor een prestatie
vormt, bestaande uit de door belanghebbende en de FAO gestorte bijdragen. Ingevolge
artikel I, onderdeel O, eerste lid, van de Invoeringswet Wet IB 2001 blijven
voor het bepalen van het inkomen uit een recht op periodieke uitkeringen of
verstrekkingen die de tegenwaarde vormen voor een prestatie, de regels van toepassing
die daarvoor op grond van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet
IB 1964) op 31 december 2000 golden, voorzover vóór 14 september
1999 premies zijn betaald die op grond van de Wet IB 1964 niet als persoonlijke
verplichtingen in aanmerking konden worden genomen ter zake van een overeenkomst
die tot stand is gekomen vóór 14 september 1999. Aan beide voorwaarden
is in dit geval voldaan.
6.3. Er is te dezen sprake van een tot de inkomsten uit vermogen behorende periodieke
uitkering als bedoeld in artikel 25, lid 1, onderdeel g, van de Wet IB 1964.
Tussen partijen is niet in geschil dat ter zake van de door de FAO gestorte
bijdragen een vrijstelling op grond van internationaal recht als bedoeld in
artikel 25, lid 1, onderdeel g, onder ten tweede, van de Wet IB 1964 van toepassing
was. Laatstgenoemde bijdragen maken derhalve geen deel uit van de waarde van
de tegenprestatie.
Verder moet de waarde van de tegenprestatie worden geacht reeds vóór
het in het geding zijnde jaar 2001 volledig te zijn verrekend met de ontvangen
uitkeringen. Het Hof neemt daarbij in aanmerking de ter zitting uitgesproken
toezegging van de Inspecteur tot ambtshalve te verlenen vermindering van de
aanslagen over de jaren 1996 en 1997 voorzover de hiervoor bedoelde verrekening
daarbij niet reeds in aanmerking is genomen.
6.4. Ingevolge het eerste lid, tweede volzin, van artikel I, onderdeel O, van
de Invoeringswet Wet IB 2001 worden de periodieke uitkeringen en verstrekkingen,
voorzover deze volgens de regels die op 31 december 2000 golden op grond van
de Wet IB 1964 zouden behoren tot de inkomsten uit vermogen, aangemerkt als
belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen uit een inkomensvoorziening
als bedoeld in artikel 3.100 en in 7.2, tweede lid, onderdeel d, van de Wet
IB 2001. Uit het vorenstaande volgt dat de in het jaar 2001 genoten uitkering
voor het volledige bedrag onderdeel is van het belastbare inkomen uit werk en
woning.
6.5. Gelet op al het vorenoverwogene is het gelijk te dezen aan de Inspecteur.
7. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als
bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
8. Beslissing
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Tijnagel, Van Walderveen en Engel, in tegenwoordigheid van de gerechtsauditeur mr. Postema. De beslissing is op 21 juni 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
Bron: www.rechtspraak.nl
LJN-nummer: AT8639