Navorderingsaanslagen t.a.v. tenonrechte geclaimde lijfrentepremieaftrek in stand; wegens cumulatie verval boete voor 2e en 3e jaar
UITSPRAAK BELASTINGKAMER RECHTBANK TE ARNHEM | ||
Belastingkamer : | Eerste enkelvoudige | |
Zaaknummer : | AWB 05/4149 t/m 05/4151 | |
Datum uitspraak : | 26 april 2006 | |
Belastingmiddel : | Inkomstenbelasting / AWR |
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst / Oost, kantoor Enschede, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2000 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [00].H.07) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van 51.747, alsmede bij beschikking een boete van 88.
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [00].H.17) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van 52.726, alsmede bij beschikking een boete van 626.
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2002 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [00].H.27) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van 55.425, alsmede bij beschikking een boete van 1.609.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft
verweerder bij uitspraken op bezwaar van 6 september 2005 de navorderingsaanslagen
en de boetebeschikkingen gehandhaafd.
Eiser heeft bij brief van 10 oktober 2005, ontvangen bij de rechtbank op 13
oktober 2005, beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. Het jaar 2000
heeft rolnummer 05/4149, het jaar 2001 05/4150 en het jaar 2002 05/4151.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden
op 16 maart 2006 te Arnhem. De drie zaken zijn daar gevoegd behandeld.
Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde]
en [gemachtigde].
2. Feiten
Eiser heeft voor de jaren 2000, 2001 en 2002 aangiftes gedaan, die zonder nader onderzoek zijn gevolgd.
In de jaren 2000, 2001 en 2002 heeft eiser bedragen in aftrek gebracht op zijn belastbaar inkomen ter zake van betaalde premies voor lijfrente, respectievelijk 2.506, 6.627 en 14.604.
Bij de aanslagregeling over het jaar 2003 is, tijdens een zogenaamde doelgroep-controle, gebleken dat eiser slechts premie voor een lijfrente heeft betaald van 1.793 voor het jaar 2000, 1.806 voor het jaar 2001 en 1.808 voor het jaar 2002.
Per brieven, gedagtekend 28 april 2005, heeft verweerder aangekondigd aan eiser navorderingsaanslagen op te leggen voor de jaren 2000, 2001 en 2002, waarbij de ten onrechte in aftrek gebrachte premies gecorrigeerd zullen worden en vergrijpboeten worden opgelegd.
3. Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of de navorderingsaanslagen met boeten terecht zijn opgelegd.
4. Beoordeling van het geschil
Niet in geschil is dat eiser een te hoge aftrek voor premies van lijfrente heeft geclaimd. De bedragen waarop de navorderingsaanslagen zijn gebaseerd zijn evenmin in geschil.
Wel betoogt eiser dat er geen sprake
is van een nieuw feit. Dit betoog wordt verworpen. Het is vaste jurisprudentie
(o.a. Hoge Raad van 11 april 2001, nr. 36 088, BNB 2001/260) dat het volgen
van de aangifte zonder een nader onderzoek, terwijl geen aanleiding bestond
om aan de juistheid van de aangifte te twijfelen, niet in de weg staat aan navordering.
De medio 2002 ingevoerde renseigneringsplicht ten aanzien van lijfrentes, levert
pas per 2003 gegevens op waar verweerder rekening mee kan houden. Voor de jaren
2000, 2001 en 2002 gold dit nog niet, met als gevolg dat verweerder niet kon
weten welke bedragen eiser aan lijfrentepremies had betaald. Er is dan wel sprake
van een tijdens de doelgroepcontrole gebleken nieuw feit, zodat navordering
mogelijk is.
Voorts verzet eiser zich tegen de hoogte van de boete. Hij voert aan dat hij volledig is afgegaan op de adviezen van zijn adviseur, zodat hij in alle eerlijkheid heeft gemeend dat hij de premies mocht aftrekken. De aangiften zijn ook door de adviseur opgesteld.
De rechtbank is van oordeel dat het feit dat eiser volledig is afgegaan op de adviezen en de opgestelde aangiften niet wegneemt dat eiser lichtvaardig heeft gehandeld ten aanzien van de aftrek van bedragen als premies voor lijfrente. Dit levert grove schuld op.
Op zichzelf is een boete van 25% daarvoor in het algemeen passend en geboden. Eiser heeft echter bij navorderingsaanslagen over drie jaren drie keer een boete opgelegd gekregen met telkens dezelfde oorzaak. De boetes cumuleren daardoor in wezen, hetgeen de rechtbank in het onderhavige geval niet redelijk acht. De rechtbank vindt daarin aanleiding om de boete voor het jaar 2000 in stand te laten en de boetes voor de jaren 2001 en 2002 te matigen tot 50%. Dit berekent dat voor 2001 de boete wordt verminderd tot 313 en voor 2002 tot 804.
Gelet op het vorenstaande is het beroep deels gegrond.
5. Proceskosten
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, omdat de rechtbank niet gebleken is dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep voor het jaar 2000 ongegrond;
- verklaart het beroep voor de jaren 2001 en 2002 gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar betrekking hebbend op 2001 en 2002 voor
zover het betreft de opgelegde boetes;
- vermindert de boetes voor 2001 en 2002 tot 313 respectievelijk 804 en
bepaalt dat deze uitspraak in zoverre de plaats treedt van het vernietigde gedeelte
van de uitspraken op bezwaar over 2001 en 2002;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door
eiser betaalde griffierecht van 37 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan en in het openbaar uitgesproken door mr. V.M. van Daalen-Mannaerts,
rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.P.W.H.T. Becks, griffier, op 26 april
2006.
Bron: www.rechtspraak.nl
LJN-nummer: BA9622