Geen recht op lijfrentepremieaftrek voor niet-aangepaste kapitaalverzekering met lijfrenteclausule; beroep op gelijkheidsbeginsel en vertrouwensbeginsel faalt

UITSPRAAK RECHTBANK TE DEN HAAG
Belastingkamer (sector bestuursrecht) : Meervoudige
Procedurenummer : AWB 05/4822
Datum uitspraak : 23 mei 2006
Belastingmiddel : Inkomstenbelasting - AWB/AWR

UITSPRAAK

als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [X], wonende te [Z], eiser, en de inspecteur van de Belastingdienst/ [te P], kantoor [Z], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2003 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (aanslagnummer [0000.00.000.00.0]) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 140.093 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 50.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 16 juni 2005 de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 13 juli 2005, ontvangen bij de rechtbank op 14 juli 2005, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd. Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2006 te 's-Gravenhage.
Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.Eiser, geboren op [geboortedatum], heeft op 1 december 1989 een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule (hierna: de verzekering) gesloten bij [A] N.V. (hierna: [A. N.V]). De einddatum van de verzekering is 1 december 2012. De verschuldigde jaarpremie (hierna: de premie) bedraagt vanaf 1989 € 1.316 en vanaf 1995 € 1.769.

2.2.In zijn aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2001, 2002 en 2003 heeft eiser de premie als uitgave voor een inkomensvoorziening in mindering gebracht op zijn belastbare inkomen uit werk en woning.

2.3.Bij de aanslagregeling voor het jaar 2003 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de premie niet aftrekbaar is en heeft hij de volgende correctie aangebracht:

Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning € 138.324
Bij: geen aftrek van de premie € 1.769
Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 140.093

2.4.Voorts heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij het voornemen heeft om aan hem voor de jaren 2001 en 2002 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met vergrijpboeten op te leggen. De aangekondigde navorderingen zijn in verband met de onderhavige beroepsprocedure aangehouden.

2.5.Bij brief van 1 maart 2005 heeft eiser, als bijlage, een brief aan verweerder gestuurd van de Belastingdienst [te P], kantoor [Q] aan een andere belastingplichtige. Laatst genoemde brief luidt - voor zover hier belang - als volgt:

'Betreft
Herstel administratieve fout met terugwerkende kracht

Geachte heer (..),

Met referte aan ons telefonisch onderhoud van 18 februari 2005, deel ik u het volgende mee.
Met inachtneming van het Besluit van 29 november 2001, nr. CPP2001/1680M, verleen ik u mijn toestemming om alsnog de [.............] Levensverzekering uw kapitaalverzekering met lijfrenteclausule (..), met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2001 om te zetten in een gerichte lijfrente conform de Wet op de Inkomstenbelasting 2001.'

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1.Tussen partijen is in geschil of eiser op grond van het gelijkheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel, dan wel enig ander beginsel van behoorlijk bestuur, recht heeft op premieaftrek. Niet in geschil is dat de verzekering niet is niet aangepast aan de in artikel 1.7, eerste lid, van de Wet IB 2001 gestelde eisen.

3.2.1.Eiser neemt het standpunt in dat verweerder hem op grond van het gelijkheidsbeginsel, meer in het bijzonder de meerderheidsregel, de gelegenheid moet geven om de verzekering met terugwerkende kracht tot 1 januari 2001 door [A. N.V] te laten aanpassen, zodat de verzekering aan de eisen van de Wet IB 2001 voldoet en er recht op premieaftrek bestaat. Ter ondersteuning van dit beroep heeft eiser verwezen naar de in 2.5. vermelde brief van de belastingdienst aan een andere belastingplichtige. Volgens eiser is door de belastingdienst in die zaak wel toestemming verleend om een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule met terugwerkende kracht per 1 januari 2001 om te zetten in een gerichte lijfrente, die voor wat de premieaftrek betreft voldoet aan de eisen van de Wet IB 2001. Ook heeft de Belastingdienst [te R] volgens eiser in een aantal soortgelijke gevallen wel premieaftrek toegestaan.
3.2.2.Voorts heeft een eiser aangevoerd dat een medewerker van de belastingdienst hem in een telefonisch onderhoud over de navorderingsaanslagen voor 2001 en 2002 heeft toegezegd dat zijn verzoek gehonoreerd zou worden indien hij één vergelijkbaar geval aan zou dragen waarin toestemming is gegeven om een verzekering aan te passen. Nu hij een vergelijkbaar geval heeft aangedragen, mag eiser er op vertrouwen dat zijn verzoek alsnog wordt gehonoreerd.

3.2.3.Eiser heeft ter zitting zijn grieven tegen de aangekondigde, nog niet opgelegde navorderingsaanslagen over de jaren 2001 en 2002 ingetrokken.

3.3.1.Verweerder heeft de standpunten van eiser gemotiveerd weersproken en heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser tot 31 december 2002 de gelegenheid heeft gehad om de verzekering aan te laten passen en dat hij, nu hij dit niet heeft gedaan, vanaf 2001 geen recht heeft op de premieaftrek. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de in 2.5. bedoelde brief aan een andere belastingplichtige niet ziet op een vergelijkbaar geval, nu het, blijkens de verwijzing naar het Besluit van 29 november 2001, nr. CPP2001/1680M, gaat om een verzekering waarbij de polis niet strookt met de bedoeling van partijen omdat de verzekeraar een administratieve fout heeft gemaakt, terwijl in het onderhavige geval de verzekering niet is aangepast omdat eiser daar niet om heeft verzocht. Verweerder heeft geconcludeerd dat eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel respectievelijk de meerderheidsregel geen doel treft, omdat er geen sprake is van begunstigend beleid, eiser ook slechts één concreet geval heeft aangedragen, dat bovendien niet gelijk is en eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in een meerderheid van vergelijkbare gevallen anders is gehandeld dan in zijn geval.

3.3.2.Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de medewerker van de belastingdienst geen toezegging heeft gedaan dat zij bij één soortgelijk geval het verzoek van eiser zou honoreren. Zij heeft slechts aangegeven dat als eiser een vergelijkbaar geval aan zou dragen, zij dat geval zou beoordelen.

3.4.Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 138.324.

3.5.Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1.Om voor premieaftrek in aanmerking te komen, dienen op 1 januari 2001 bestaande verzekeringen als de onderwerpelijke te worden aangepast in die zin dat zij vallen onder de definitie van het begrip lijfrente, opgenomen in artikel 1.7, eerste lid, van de Wet IB 2001. Bij besluit van 28 augustus 2002, nr. CPP2002/1275M, BNB 2002/360, is onder punt 5. goedgekeurd dat '(..) met betrekking tot premies die zijn betaald in 2001 en 2002, de aanpassing van de polis uiterlijk op 31 december 2002 kan plaatsvinden, (..). Voor aftrek van nadien te betalen premies geldt dat de polis op het tijdstip van premiebetaling dient te zijn aangepast.'

4.2.Punt 5 van het Besluit van 29 november 2001, nr. CPP2001/1680M, V-N 2001/65.4, luidt als volgt:

'5. Herstel administratieve fout met terugwerkende kracht mogelijk?
Vraag
Wanneer ten gevolge van een administratieve fout een polis niet strookt met de bedoeling
van partijen is dan wijziging van de polis met terugwerkende kracht mogelijk?
Antwoord
Indien op grond van feiten en omstandigheden - bij voorbeeld een aanvraagformulier, een offerte, de hoogte van de betaalde premies en dergelijke - aannemelijk is dat een polis niet strookt met de bedoeling van partijen, bijvoorbeeld omdat de verzekeringsmaatschappij een administratieve fout heeft gemaakt, dan is correctie mogelijk. De polis wordt dan geacht met inachtneming van die correctie te zijn opgemaakt vanaf het tijdstip van sluiten van de overeenkomst. Hetzelfde geldt indien blijkt dat bij de omzetting van een polis in een andere zodanige polis een fout is gemaakt.'

4.3.Gelet op het onder 4.2. weergegeven punt 5 van het Besluit van 29 november 2001 en de in de onder 3.2.1. bedoelde brief vermelde zinsnede 'Betreft: Herstel administratieve fout met terugwerkende kracht', oordeelt de rechtbank dat die brief betrekking heeft op een geval dat niet feitelijk en rechtens gelijk is aan het onderwerpelijke geval.

4.4.Nu het door eiser aangevoerde geval geen feitelijk en rechtens gelijk geval betreft, faalt zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel. Uit hetgeen door partijen is gesteld, is immers niet aannemelijk geworden dat door verweerder jegens één of meer belanghebbenden of groepen van belanghebbenden een begunstigend beleid is gevoerd of met een oogmerk van begunstiging is gehandeld dan wel dat in een meerderheid van de met dit geval vergelijkbare gevallen toestemming is gegeven om een verzekering na 31 december 2002 met lijfrenteclausule met terugwerkende kracht tot 1 januari 2001 te laten aanpassen met behoud van recht op aftrek van de premie. De enkele stelling van eiser dat de Belastingdienst [te R] in een aantal soortgelijke zaken aftrek van de betaalde premie heeft toegestaan, is onvoldoende om tot een andersluidend oordeel te komen, reeds omdat hij deze stelling niet heeft gestaafd met concrete gevallen.

4.5.Voorts is de rechtbank van oordeel dat, ervan uitgaande dat een medewerker van de belastingdienst bij de behandeling van de navorderingsaanslagen voor 2001 en 2002 zou hebben toegezegd dat het verzoek van eiser zou worden gehonoreerd indien hij één vergelijkbaar geval aan zou dragen waarin een vergelijkbare toestemming is gegeven, het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel geen doel treft. Zoals hiervoor reeds is overwogen, heeft eiser een dergelijk vergelijkbaar geval immers niet aangevoerd.

4.6.Naar het oordeel van de rechtbank is evenmin gebleken dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel of met enig ander beginsel van behoorlijk bestuur.

4.7.Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 23 mei 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.M. Vink, mr. J.P.F. Slijpen en mr. K.M. Braun in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kwestro, griffier.

Bron: www.rechtspraak.nl

LJN-nummer: AY5152