Vanaf 2001 voor kapitaalverzekering met lijfrenteclausule geen recht meer op aftrek lijfrentepremies. Navorderingsaanslagen terzake van tenonrechte geclaimde aftrek blijven in stand; geen sprake van ambtelijk verzuim
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK RECHTBANK TE BREDA | |
Belastingkamer (sector bestuursrecht) : | Eerste enkelvoudige |
Procedurenummer : | AWB 05/4255 |
Datum uitspraak : | 20 juni 2006 |
Belastingmiddel : | AWR / Inkomstenbelasting |
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna ook aangeduid als respectievelijk belanghebbende en de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 30 september 2005 op het bezwaar van belanghebbende
tegen de aan hem opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie
volksverzekeringen over het jaar 2001 en over het jaar 2002, alsmede de aan
hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen
over het jaar 2003.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2006 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de inspecteur.
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1 Belanghebbende heeft met ingangsdatum 1 april 1990 een kapitaalverzekering (hierna: de verzekering) gesloten. Ter zake van de verzekering zijn premies voldaan, welke belanghebbende in zijn aangiften over het jaar 2001, 2002 en 2003 in aftrek heeft gebracht als zijnde premies ter zake van lijfrente. In de onderhavige jaren is een bedrag van € 4.901 per jaar in aftrek gebracht.
2.2 Bij de behandeling van de aangifte over 2003 is door de inspecteur geconstateerd dat in 2001, 2002 en 2003 ten onrechte genoemd bedrag van € 4.901 per jaar in aftrek is gebracht ter zake van betaalde premies lijfrente. Derhalve heeft de inspecteur bij de aanslagregeling voor het jaar 2003 de aangifte over dat jaar gecorrigeerd met € 4.901 ter zake van in aftrek gebrachte premies. Omdat de primitieve aanslagen voor de jaren 2001 en 2002 reeds waren opgelegd, heeft hij ter zake van deze correctie over die jaren navorderingsaanslagen opgelegd. Na bezwaar zijn de aanslagen gehandhaafd.
2.3 In geschil zijn de onderhavige (navorderings-)aanslagen.
2.4 Naar de rechtbank begrijpt, heeft belanghebbende bedoeld te stellen dat de inspecteur niet beschikt over een nieuw feit in de zin van artikel 16, eerste lid, eerste volzin, van de AWR, omdat de inspecteur bij de aanslagregeling over de jaren 2001 en 2002 heeft verzuimd te controleren of belanghebbende in de aangifte 2001 en 2002 met recht lijfrentepremies in aftrek heeft opgevoerd. De rechtbank stelt voorop dat de inspecteur in het algemeen erop mag vertrouwen dat een aangifte correct is ingevuld en dat alleen indien gerechtvaardigde twijfel bestaat aan de juistheid van de op de aangifte vermelde gegevens, de inspecteur een nader onderzoek dient in te stellen. Aan de enkele omstandigheid dat met ingang van 1 januari 2001 de aftrekmogelijkheid van premies zoals de onderhavige is komen te vervallen, heeft de inspecteur niet een zodanige twijfel voor de onjuistheid van de aangifte behoeven te ontlenen dat het nalaten van een nader onderzoek op dit punt hem als een ambtelijk verzuim kan worden aangerekend. Aftrek van premie lijfrente is immers vanaf 2001 ook nog mogelijk indien de polis voldoet aan de voorwaarden gesteld in de Wet inkomstenbelasting 2001. De inspecteur hoeft er naar het oordeel van de rechtbank niet op bedacht te zijn dat sprake zou kunnen zijn van een onjuiste verzekeringspolis. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom sprake van een nieuw feit en zijn de navorderingsaanslagen terecht opgelegd.
2.5 Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat de inspecteur onzorgvuldig heeft gehandeld door de gevraagde aftrek van lijfrentepremies pas naar aanleiding van de aangifte over het jaar 2003 aan een onderzoek te onderwerpen en daardoor belanghebbende voor het voldongen feit heeft geplaatst dat de polis niet meer binnen de door de Staatssecretaris van Financiën in zijn Besluit van 28 augustus 2002 gestelde termijn kan worden aangepast, overweegt de rechtbank als volgt. Belanghebbende, die terzake een aftrekpost claimt, is verantwoordelijk voor de juistheid van de door hem ingediende aangifte. De wetswijziging waarbij met ingang van 2001 een wijziging kwam in het aftrekregime voor lijfrentepolissen, is ruimschoots in de publiciteit geweest. De rechtbank acht niet aannemelijk dat de verzekeringsmaatschappij bij wie belanghebbende zijn verzekering heeft afgesloten, welke maatschappij in enige mate een zorgplicht heeft voor haar cliënten, belanghebbende niet heeft ingelicht over de wijzigingen. Het was derhalve aan hem –eventueel door tussenkomst van een deskundige- om er voor te zorgen dat de door hem gevraagde aftrek in overeenstemming is met de huidige regelgeving en niet af te wachten tot de inspecteur hem opmerkzaam maakt op de onjuistheid van zijn stelling. Van onzorgvuldig handelen van de zijde van de inspecteur is dan ook geen sprake nu deze eerst naar aanleiding van de aangifte over 2003 de onjuistheid van belanghebbendes stelling heeft ontdekt.
2.6 Op grond van het vorenoverwogene heeft de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank met recht de onderhavige navorderingsaanslagen over 2001 en 2002 en de primitieve aanslag over 2003 opgelegd.
2.7 Op grond van het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.
2.8 De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, noch voor teruggave of vergoeding van griffierecht.
Deze uitspraak is gedaan op 20 juni 2006 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren,
en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr.
M.J. van Balkom, griffier.
Bron: www.rechtspraak.nl
LJN-nummer: BB2769