Afkoopsommen Brede Herwaarderingslijfrenten behoren tot belastbaar inkomen van verzekeringnemer; door verzekeraar ingehouden bedragen betreffen geen te verrekenen voorheffingen
UITSPRAAK BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN | |
Belastingkamer : | Eerste meervoudige |
Zaaknummer : | BK 1135/04 |
Datum uitspraak : | 7 juli 2006 |
Belastingmiddel : | Inkomstenbelasting |
UITSPRAAK
van het Gerechtshof te Leeuwarden, eerste meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te X tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Leeuwarden (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de haar opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2002.
1. Ontstaan en loop van het geding.
Belanghebbende deed voor het jaar 2002 aangifte voor de inkomstenbelasting/premie
volksverzekerin-gen naar een verzamelinkomen als bedoeld in de Wet inkomstenbelasting
2001, gelijk deze wet voor het onderhavige jaar gold, (hierna te noemen: de
Wet) van € 26.024,-- bestaande uit een belastbaar inkomen uit werk en woning
van € 25.522,-- en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 502,--.
De ingehouden loonheffing bedroeg volgens de aangifte € 5.317,--. Bij de aanslagregeling
heeft de inspecteur het belastbaar inkomen uit werk en woning verminderd met
€ 20.620,-- wegens “geen afkoop lijfrenten” en de ingehouden loonheffing bepaald
op € 64,--. Op het tijdig gemaakte bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur
bij de bestreden uitspraak van 15 december 2004 de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift
(met bijlagen) hetwelk op 16 december 2004 is ingekomen en is aangevuld bij
schrijven van 8 januari 2005 (met bijlagen) en bij schrijven van 10 maart 2006
(met bijlagen).
Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) heeft ingezonden, heeft
de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 3 april 2006, gehouden
te Leeuwarden, alwaar aanwezig was de inspecteur, zijnde belanghebbende en haar
gemachtigde alstoen met bericht van verhindering niet verschenen.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier
ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist,
tussen partijen vast:
2.1 De echtgenoot van belanghebbende heeft in 1994 en 1995 twee koopsompolissen
voor lijfrenten afgesloten. De daarvoor verschuldigde premies heeft hij in 1994
en 1995 afgetrokken als persoonlijke verplichtingen. Hij was voor beide polissen
de verzekeringnemer.
2.2 Belanghebbende heeft met ingang van 1999 eigen inkomen verkregen.
2.3 In 2002 heeft de echtgenoot beide polissen afgekocht. Op de verzoeken tot
uitbetaling heeft hij het sofi-nummer van belanghebbende ingevuld.
2.4 Op de uit te betalen bedragen heeft de verzekeringsmaatschappij (in verband
met eventuele aansprakelijkheid op grond van de Invorderingswet 1990) 20% revisierente
ingehouden en inkomstenbelasting tot een tarief van 52% van de in het verleden
betaalde (en in aftrek gebrachte) premie. Deze bedragen aan revisierente en
inkomstenbelasting zijn alsnog door de verzekeringsmaatschappij aan belanghebbendes
echtgenoot uitbetaald op 28 februari 2005, nadat de verklaring van de belastingdienst,
dat de revisierente en inkomstenbelasting aan haar zijn betaald, aan de verzekeringsmaatschappij
waren gezonden.
2.5 Bij het doen van aangifte voor de inkomstenbelasting heeft belanghebbende
zich op het standpunt gesteld dat de afkoopsommen van de polissen tot haar belastbaar
inkomen uit werk en woning behoren en dat de vooralsnog ingehouden bedragen
aan inkomstenbelasting bij haar verrekenbaar zijn als ingehouden loonheffing.
2.6 Bij het vaststellen van de onderhavige aanslag heeft de inspecteur de afkoopsommen
niet tot belanghebbendes belastbaar inkomen uit werk en woning gerekend en de
vooralsnog niet uitbetaalde inkomstenbelasting niet als verrekenbare loonheffing
beschouwd.
2.7 Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur
bij de bestreden uitspraak dit standpunt gehandhaafd.
3. Het geschil.
Te dezen is in geschil het antwoord op de vraag of de afkoopsommen tot het belastbaar
inkomen uit werk en woning van belanghebbende behoren en of de door de verzekeringsmaatschappij
ingehouden bedragen aan inkomstenbelasting door belanghebbende kunnen worden
verrekend als ingehouden loonheffing.
4. De standpunten van partijen.
Belanghebbende heeft op gronden, gelijk vervat in het beroepschrift (zoals aangevuld),
het standpunt ingenomen dat de afkoopsommen tot haar belastbaar inkomen uit
werk en woning behoren en dat de ingehouden inkomstenbelasting bij haar verrekenbaar
is als loonheffing. Zij is voorts van mening dat zij niet de dupe mag worden
van de wijziging van het belastingstelsel per 1 januari 2001.
De inspecteur heeft daartegenover op gronden, gelijk weergegeven in zijn verweerschrift,
het standpunt verdedigd dat de afkoopsommen behoren tot het belastbaar inkomen
uit werk en woning van belanghebbendes echtgenoot. De door de verzekeringsmaatschappij
ingehouden bedragen aan inkomstenbelasting betreffen, naar zijn opvatting, geen
loonheffing of andere verrekenbare voorheffing. De wijziging van het belastingstelsel
per 2001 heeft voor de onderhavige zaak volgens de inspecteur geen invloed gehad
op de belastingheffing over de afkoopsommen.
De inspecteur heeft ter zitting zijn standpunt gehandhaafd, zonder daartoe overigens
nadere gronden te hebben aangevoerd.
5. De overwegingen omtrent het geschil.
5.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 3.133, lid 1, van de Wet juncto onderdeel
T, lid 1 en lid 2, van de Invoeringswet inkomstenbelasting 2001, worden de premies
voor aanspraken op lijfrente, die als uitgave voor inkomensvoorzieningen in
aftrek zijn gebracht en het daarover behaalde rendement bij de verzekeringnemer
dan wel, indien deze is overleden, bij de gerechtigde tot de aanspraak als negatieve
uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking genomen voorzover de aanspraak
wordt afgekocht of vervreemd (artikel 3.133, lid 2 onder d, van de Wet).
5.2 Vaststaat dat belanghebbendes echtgenoot de polissen als verzekeringnemer
heeft afgesloten, de premies als uitgave voor inkomensvoorzieningen (destijds
persoonlijke verplichtingen) in aftrek heeft gebracht, de polissen heeft afgekocht
en in 2002 in leven was. Derhalve dienen bij hem de premies en het behaalde
rendement als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking te
worden genomen.
5.3 De inspecteur heeft bij de aanslagregeling daarom terecht de afkoopsommen
niet tot belanghebbendes belastbaar inkomen uit werk en woning gerekend.
5.4 Nu ingevolge het bepaalde in artikel 9.2, lid 1, van de Wet als voorheffingen
op de te heffen inkomstenbelasting slechts worden aangewezen de geheven loonbelasting,
de geheven dividendbelasting en ter zake van bepaalde kansspelprijzen geheven
kansspelbelasting, kunnen (voorlopig) ingehouden en niet uitbetaalde bedragen
aan inkomstenbelasting niet als voorheffing worden verrekend.
5.5 De inspecteur heeft bij de aanslagregeling derhalve terecht geen bedragen
aan door de verzekeringsmaatschappij (voorlopig) ingehouden en niet uitbetaalde
inkomstenbelasting als voorheffing in aanmerking genomen.
5.6 Opgemerkt dient daarenboven te worden dat de verzekeringsmaatschappij op
28 februari 2005 de bovenbedoelde bedragen aan inkomstenbelasting alsnog heeft
uitbetaald.
5.7 Daar de belastingheffing over afkoopsommen als de onderhavige onder de vigeur
van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 niet verschilde van de voor het jaar
2002 geldende regeling kan niet worden gezegd dat belanghebbende de dupe is
geworden van de wijziging van het belastingstelsel per 1 januari 2001.
5.8 Als conclusie moet gelden dat het beroep ongegrond is.
5.9 Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten
als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing.
Het hof verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan door mr. F.J.W. Drion, raadsheer en voorzitter, mr. J. Huiskes, raadsheer, en mr. dr. C.L. van Lindonk, raadsheer-plaatsvervanger, en op 7 juli 2006 in het openbaar te Leeuwarden uitgesproken door voornoemde raadsheer mr. Huiskes in tegenwoordigheid van de griffier mr. K. de Jong-Braaksma en ondertekend door voornoemde raadsheer mr. Huiskes en de griffier.
Bron: www.rechtspraak.nl
LJN-nummer: AY3620