Revisierente bij navorderingsaanslag is “beschikking in primo”; geen nieuw feit nodig

PROCES-VERBAAL BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE ARNHEM
Belastingkamer : Tweede meervoudige
Zaaknummer : BK 04/01066
Datum proces-verbaal : 20 juli 2006
Belastingmiddel : AWR

PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK

belanghebbende : X
te : Z
verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar
betreft : beschikking revisierente
nummer : 000.00.000.H.17
mondelinge behandeling : 6 juli 2006
waarbij verschenen : de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur

Gronden:

1. Belanghebbende heeft medio 2001 een aanspraak ingevolge een pensioenregeling afgekocht. De pensioenverplichting was ondergebracht bij Y B.V., welke vennootschap in 2001 is geliquideerd. Belanghebbende heeft de ontvangen afkoopsom, alsmede de hierop ingehouden loonheffing, in zijn aangifte inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen voor het jaar 2001 vermeld.

2. Met dagtekening 11 februari 2003 is aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen opgelegd voor het jaar 2001. In het aanslagbiljet is niet een bedrag aan revisierente begrepen.

3. Naar aanleiding van de uitkomsten van een boekenonderzoek heeft de Inspecteur met dagtekening 6 februari 2004 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen opgelegd over het jaar 2001. Het navorderingsaanslagbiljet vermeldt een bedrag van € 45.591 aan verschuldigde revisierente ter zake van de afkoop van voornoemde pensioenaanspraak.

4. Met betrekking tot de revisierente bedoeld in artikel 30i van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de Wet) zijn het eerste en tweede lid van artikel 30j van de Wet van overeenkomstige toepassing (artikel 30j, derde lid, van de Wet). Volgens de eerste volzin van artikel 30j, eerste lid, van de Wet stelt de Inspecteur het bedrag van de revisierente vast bij voor bezwaar vatbare beschikking. Het tweede lid van dat artikel bepaalt, voor zover hier van belang, dat in het geval het bedrag van de revisierente niet op het aanslagbiljet of bij de bekendmaking afzonderlijk wordt vermeld, het bedrag van de revisierente blijkt uit het afschrift van de beschikking.

5. In een geval als het onderhavige moet het navorderingsaanslagbiljet worden beschouwd als een beschikking (in primo) waarbij revisierente is vastgesteld als bedoeld in artikel 30j van de Wet. Van navordering van revisierente is derhalve geen sprake, zodat de door belanghebbende opgeworpen vraag naar de aanwezigheid van een zogenaamd ‘nieuw feit’ in dezen niet van belang is (vgl. Hoge Raad 15 december 1999, nr. 34.171, BNB 2000/53).

6. Het Hof merkt nog op dat de Inspecteur ter zitting heeft verklaard dat de eveneens op het navorderingsaanslagbiljet voorkomende beschikking heffingsrente door hem zal worden vernietigd.

7. Het beroep is ongegrond.

Proceskosten:

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing:

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan op 20 juli 2006 door mr. J.P.M. Kooijmans, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. C.M. Ettema, raadsheren.

De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. V.F.R. Woeltjes als griffier.

Bron: www.rechtspraak.nl

LJN-nummer: AY7274