Geen sprake van geruisloze omzetting van ene lijfrenteverzekering in andere; geen toepassing artikel 25, veertiende lid, Wet IB 1964
UITSPRAAK BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE ARNHEM (VERWIJZINGSHOF) | ||
Belastingkamer : | Tweede meervoudige | |
Zaaknummer : | BK 05/00375 | |
Datum uitspraak : | 9 augustus 2006 | |
Belastingmiddel : | Inkomstenbelasting | |
Uitspraak hof Leeuwarden : | Klik hier voor de uitspraak van het hof (VERWEZEN) | |
Zaaknummer : | BK 567/02 | |
Datum uitspraak : | 7 maart 2003 | |
Arrest Hoge Raad : | Klik hier voor arrest HR (VERWEZEN) | |
Zaaknummer : | 39.421 | |
Datum arrest : | 25 november 2005 | AZ |
Beroepschrift in cassatie : | Klik hier voor het beroepschrift | |
CONCLUSIE A-G BIJ ARREST HOGE RAAD DER NEDERLANDEN | ||
Conclusie A-G Niessen : | Klik hier voor de conclusie van de Advocaat-Generaal | |
Zaaknummer : | 39.421 | |
Datum conclusie : | 5 juli 2005 |
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst te P, op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag,
bezwaar en geding voor het Hof (na verwijzing door de Hoge Raad)
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 een aanslag opgelegd, berekend
naar een belastbaar inkomen van ƒ 203.730,=.
1.2. Deze aanslag is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, bij
de bestreden uitspraak gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is van bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het
Gerechtshof te Leeuwarden, dat het beroep ongegrond heeft verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden beroep
in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 25
november 2005, nr. 39.421 (hierna: het arrest) de uitspraak van het Gerechtshof
te Leeuwarden vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem
ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.
De gemachtigde van belanghebbende heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid
gesteld, naar aanleiding van het arrest een conclusie ingediend.
De Inspecteur heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, op het
arrest en de inhoud van die conclusie gereageerd.
1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in raadkamer ter
zitting van het Hof van 14 juli 2006 te Arnhem. Aldaar is verschenen en gehoord
de Inspecteur. Belanghebbende, alhoewel behoorlijk opgeroepen, is niet verschenen.
De griffier heeft verklaard dat hij belanghebbende met behulp van een op 6 juni
2006 per aangetekende post met handtekening retour naar het in het beroepschrift
opgegeven adres verzonden oproeping, waarvan een afschrift tot de stukken van
het geding behoort, heeft kennisgegeven van plaats, dag en uur der mondelinge
behandeling. Uit de tot de stukken van het geding behorende ontvangstbevestiging
blijkt dat evenbedoelde oproeping op 6 juni 2006 aan het evenbedoelde adres
is uitgereikt aan belanghebbende die voor ontvangst heeft getekend.
1.5. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift
hiervan is aan deze uitspraak gehecht.
2. Feiten
Het Hof verwijst voor de feiten naar de onderdelen 2.1. tot en met 2.5. van
de uitspraak van het Gerechtshof te
Leeuwarden.
3. Het geschil, de standpunten
en conclusies van partijen
3.1. Na verwijzing
is tussen partijen uitsluitend nog in geschil of belanghebbende over een bedrag
van ƒ 101.200,= heeft beschikt en zo neen, of de saldomethode juist is toegepast.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2. Partijen doen
hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van
hen afkomstige stukken. Hetgeen partijen ter zitting hieraan hebben toegevoegd,
is opgenomen in het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting welke aan
deze uitspraak is gehecht en daarvan deel uitmaakt.
3.3. Belanghebbende
concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van
de aanslag tot één naar een belastbaar inkomen van ƒ 104.530,=.
De Inspecteur concludeert primair tot bevestiging van zijn uitspraak en subsidiair
tot vernietiging van zijn uitspraak en vermindering van de aanslag tot één
opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 193.716,=.
4. Beoordeling van het
geschil
4.1. De Hoge Raad
heeft de zaak verwezen voor onderzoek of de eerste lijfrente (gedeeltelijk)
is omgezet in de tweede lijfrente op zodanige wijze dat belanghebbende zelf
nimmer over het bedrag van ƒ 101.200,= heeft beschikt. Daarbij heeft de Hoge
Raad overwogen dat indien belanghebbende dit niet aannemelijk maakt, zijn beroep
op artikel 25, lid 14 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 faalt.
4.2. Bij brief van
de verzekeraar aan belanghebbende van 13 augustus 1999 heeft de verzekeraar
medegedeeld dat als afkoopwaarde van de eerste lijfrente ƒ 1.109.830,= beschikbaar
was en dat een gedeelte daarvan ad ƒ 101.200,= zal worden aangewend voor een
uitgestelde lijfrente conform het aanvraagformulier d.d. 13 juli 1999. Bij brief
van 8 oktober 1999 heeft de verzekeraar aan belanghebbende medegedeeld dat op
de eerste lijfrente een bedrag ad ƒ 1.109.830,= is uitgekeerd en dat een gedeelte
van de afkoopwaarde ad ƒ 101.200,= is aangewend voor een saldo-lijfrente ten
name van de echtgenote van belanghebbende. Bij brief van dezelfde datum aan
de echtgenote van belanghebbende heeft de verzekeraar medegedeeld dat de koopsom
voor de tweede lijfrente ƒ 101.200,= bedraagt. Hieruit leidt het Hof af dat
niet het bestaande contract is gewijzigd in die zin dat de rechten uit de eerste
lijfrente voor een bedrag van ƒ 101.200,= zijn overgedragen aan zijn echtgenote
waarbij tevens wijziging zou plaatsvinden van het verzekerd lijf en de begunstiging
te haren behoeve, doch dat het bestaande contract is vervallen en een nieuwe
overeenkomst met de verzekeraar is gesloten. Daaraan doet niet af dat op de
nieuwe polis is vermeld dat deze de eerste polis gedeeltelijk vervangt. Belanghebbende,
op wie te dezen de bewijslast drukt, maakt derhalve niet aannemelijk dat hij
zelf nimmer over het bedrag van ƒ 101.200,= heeft beschikt.
4.3. Aan de stelling
van belanghebbende dat de saldomethode anders moet worden toegepast dan de Hoge
Raad in het verwijzingsarrest heeft aangegeven, komt het Hof in het licht van
het sub 4.2. overwogene niet toe, nog daargelaten dat het Hof na verwijzing
niet de vrijheid heeft anders te beslissen dan met inachtneming van genoemd
arrest.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als
bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan op 9 augustus 2006 door prof. dr. J.W. Zwemmer, voorzitter, prof. mr.dr. J.A. Monsma en mr. C.M. Ettema, raadsheren. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
Bron: www.rechtspraak.nl
LJN-nummer: AY8046