Lagere waarde afkoopsom kapitaalverzekering bij eigen B.V. niet aannemelijk gemaakt

UITSPRAAK RECHTBANK TE BREDA
Belastingkamer (sector bestuursrecht) : Meervoudig
Procedurenummer : AWB 05/1484
Datum uitspraak : 4 september 2006
Belastingmiddel : Inkomstenbelasting

UITSPRAAK

als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [belanghebbende], wonende te [woonplaats] (Spanje), eiser, en de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2000 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 89.965.

1.2. Belanghebbende is tegen deze aanslag in bezwaar gekomen. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 april 2005 de aanslag gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 28 april 2005, ontvangen bij de rechtbank op 29 april 2005, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 37.

1.4. De inspecteur heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2006 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbendes gemachtigde, alsmede de inspecteur.

1.6. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de inspecteur. De inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlagen.
De inspecteur heeft ter zitting in afschrift de complete jaarrekening van [Beheer] B.V. overgelegd. Belanghebbendes gemachtigde heeft verklaard zelf over een exemplaar te beschikken en geen bezwaar te hebben tegen overlegging van het stuk.

1.7. De rechtbank heeft vervolgens ter zitting het onderzoek gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Belanghebbende is enig aandeelhouder en bestuurder van [Beheer] B.V. (de BV).

2.2. De BV houdt alle aandelen in [firma] BV, welke BV haar commerciële activiteiten in het onderhavige jaar heeft gestaakt. De geconsolideerde balans per ultimo 2000 luidt:

Activa
Transportmiddelen, bestaande uit één in 2000 aangeschafte personenauto 54.999
Voorraden, gewaardeerd tegen inkoopprijs of lagere verkoopwaarde 375.850
Vorderingen, handelsdebiteuren, omzet- en loonbelasting en overige 407.849
Banktegoeden en kas 139.322
Totaal 978.020

Passiva
Eigen vermogen (negatief) 450.680
Voorzieningen, pensioenen en stamrechten 952.507
Langlopende lening, banklening 199.200
Kortlopende schulden, kredietinstellingen, crediteuren en overige 276.993
Totaal 978.020

Belanghebbende heeft op de BV een rekening-courant vordering welke ultimo 2000 een saldo heeft van ƒ 176.254 en is opgenomen onder de overige kortlopende schulden van de BV.

2.3. Belanghebbende is met de BV op 28 december 1990 een levensverzekeringsovereenkomst aangegaan waarbij een kapitaal is verzekerd van ƒ 536.838. Als einddatum was voorzien 1 januari 2011. Belanghebbende is tevens eerste begunstigde en verzekerd persoon.
Bij overeenkomst van 31 december 2000 is deze kapitaalverzekering afgekocht (de afkoop) voor de uit de balans van verzekeraar ultimo 2000 blijkende waarde. Onder meer zijn daarbij onder artikel 1 de volgende voorwaarden opgenomen:

"2. De afkoopwaarde bedraagt ƒ 197.461,-- (…), zijnde het bedrag van de netto premiereserve zoals opgenomen in de balans van verzekeraar ultimo 2000.
3. Verzekeraar zal het bedrag zoals vermeld in lid 2 binnen 2 weken overmaken naar een door verzekerde aan te geven bank- of girorekening.
4. Verzekerde verleent verzekeraar kwijting voor de bestaande verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst van levensverzekering en verzekerde en verzekeraar verklaren niets meer over en weer te vorderen te hebben."

Per 31 december 2000 komen belanghebbende en de BV overeen dat de betaling van het bedrag van ƒ 197.461 (de afkoopsom) via de rekening-courant tussen belanghebbende en de BV zal worden afgewikkeld. Deze rekening-courantverhouding wijzigt daardoor van een vordering van de BV op belanghebbende van ƒ 21.207 in een vordering van belanghebbende op de BV van ƒ 176.254.

2.4. Belanghebbende heeft in zijn aangifte voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2000 geen inkomsten ter zake van de afkoop in aanmerking genomen. De inspecteur heeft bij de aanslagregeling een bedrag van ƒ 35.216 als te belasten inkomen ter zake van de afkoop in aanmerking genomen ervan uitgaande dat de afkoopsom ƒ 197.461 bedraagt en daarop in mindering gebracht een kostenaftrek voor de verzekeraar van 10% en de betaalde premies van ƒ 142.499.

3. Geschil

3.1. Partijen hebben ter zitting verklaard dat enkel in geschil is het antwoord op de vraag tegen welke waarde de afkoopsom voor de heffing van de inkomstenbelasting in aanmerking moet worden genomen. Belanghebbende bepleit een waarde lager dan 100%, concreet een waarde van 68%, de inspecteur een waarde van 100%.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Ter zitting hebben zij hieraan het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Namens belanghebbende:
Ik weerspreek het idee dat ƒ 176.000 wordt betaald. Belanghebbende heeft niet het idee gehad dat hij binnen twee weken geld zou ontvangen. De afwikkeling is door de BV middels een journaalpost tegen de nominale waarde geboekt.
De rekening-courant is opgenomen onder de overige schulden en bedraagt ultimo 2000 ƒ 176.254.
De BV is de bestuurder van de dochtervennootschap.
De accountant heeft de overeenkomst van afkoop opgemaakt en daarbij gebruik gemaakt van een standaard overeenkomst, de feitelijke afwikkeling wijkt af van hetgeen op papier is gesteld.
Dat blijkens de actiefzijde van de balans geld is gestoken in een VOF zegt niets over de waarde van die vordering.

Namens de inspecteur:
Belanghebbende gaat er ten onrechte vanuit dat alle schuldeisers van de BV solidair zijn en genoegen nemen met 68% van hun vorderingen. Bij het bepalen van de betalingscapaciteit van de BV dient mede rekening gehouden te worden met de omstandigheid dat de bank een sterke positie heeft en dat het pensioen eerst in 2005 ingaat. De vordering van belanghebbende hoeft dan enkel met een stamrecht van ƒ 25.000 te concurreren. Met betrekking tot de solvabiliteit moet nog rekening worden gehouden met een door de BV aan een VOF in 2000 verstrekte lening van ƒ 227.000.
Dat de accountant gebruik maakt van standaard overeenkomsten is niet van belang, van belang is wat partijen blijkens die stukken zijn overeengekomen.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag, naar de rechtbank begrijpt, tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 54.749. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Belanghebbende, op wie te dezen de bewijslast rust, maakt tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet aannemelijk dat voor de afkoopsom een lagere waarde in aanmerking moet worden genomen dan de tussen partijen overeengekomen nominale waarde. Belanghebbende maakt geen feiten of omstandigheden aannemelijk op grond waarvan geoordeeld moet worden dat ten tijde van de afkoop aannemelijk is dat belanghebbende genoegen zal moeten nemen met een lager bedrag dan het bedrag van de overeengekomen afkoopsom. Hetgeen belanghebbende daartoe aanvoert, de liquiditeit en solvabiliteit van de BV, is onvoldoende. De rechtbank neemt hier mede in overweging dat belanghebbende bij de beoordeling van de inbaarheid van de rekening-courantvordering op de BV ultimo 2000 ten onrechte ervan uitgaat dat alle schulden en voorzieningen in dezelfde mate drukken op de liquiditeits- en solvabiliteitspositie ultimo 2000. Immers een langlopende bankschuld en een pensioenvoorziening die eerst na beloop van elf jaar tot uitkeringen moet leiden hebben bij die beoordeling een ander gewicht dan kortlopende schulden zoals een rekening-courant. Waaruit die rekening-courant is ontstaan is voor die beoordeling op dat moment niet van belang noch is op dat moment van belang wat in de toekomst mogelijk zal gebeuren met die pensioenvoorziening of de langlopende lening. Bijzondere omstandigheden die tot een andere conclusie aanleiding zouden kunnen geven zijn gesteld noch gebleken.

4.2. Gelet op het vorenoverwogene moet de afkoopsom voor 100% in aanmerking worden genomen zodat het gelijk is aan de zijde van de inspecteur. Het beroep moet dan ongegrond worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 4 september 2006 door mr. C.A.F.M. Stassen, voorzitter, mr. A.J. Kromhout en mr. W. Brouwer, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. J.M.C. Hendriks, griffier.

Bron: www.rechtspraak.nl

LJN-nummer: AZ1574