Geen recht op aftrek terzake van niet aangepaste kapitaalverzekering met lijfrenteclausule; sprake van nieuw feit dat navorderingsaanslag rechtvaardigt en boete van 25% passend en geboden
UITSPRAAK RECHTBANK TE HAARLEM | ||
Belastingkamer : | Eerste enkelvoudige | |
Zaaknummer : | AWB 06/6789 & 06/6790 | |
Datum uitspraak : | 11 juli 2007 | |
Belastingmiddel : | Inkomstenbelasting / AWR |
UITSPRAAK
als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X te Z, eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor de jaren 2001 en 2002 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van respectievelijk € 74.403 en € 80.431. Bij afzonderlijke beschikkingen zijn voor beide jaren een boete opgelegd van € 782 (zijnde 25 % van de nagevorderde belasting).
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 18 mei 2006 de navorderingsaanslagen en de boetebeschikkingen gehandhaafd.
Eiser heeft tegen deze uitspraken bij brief van 28 juni 2006, ontvangen bij de rechtbank op 29 juni 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden
op 22 mei 2007 te Haarlem.
Eiser is daar in persoon verschenen, tot bijstand vergezeld van A. Namens verweerder
is verschenen B.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Eiser heeft op 22 oktober 1986
een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule afgesloten bij Zwitserleven onder
nummer 3.149.455.
Op 12 februari 1990 heeft eiser een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule
afgesloten bij Nationale Nederlanden onder nummer 8.552.396.
2.2. Eiser heeft en hbo-opleiding gevolgd bij de Nederlandse federatie van belastingadviseurs en is als zelfstandige werkzaam bij Belastingadvies & administratiekantoor C. Hij verzorgt de belastingaangiften van particulieren en kleine zelfstandigen.
2.3. Nationale Nederlanden heeft ten aanzien van de mogelijkheid tot aftrek van de betaalde premie voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen op 9 april 2001 al haar klanten die in het bezit waren van een lijfrenteverzekering in het kader van de herziening van het belastingstelsel een brief gestuurd waarin is opgenomen dat voor polissen met een lijfrenteclausule aanpassing van de polisvoorwaarden noodzakelijk zal zijn.
2.4. De Elsevier belastingalmanak voor 2002 vermeldt onder het kopje “Soorten lijfrenten waarvoor premieaftrek bestaat” bij het derde streepje “premies voor een kapitaalverzekering mat lijfrenteclausule zijn niet aftrekbaar”.
2.5. Eiser heeft voor de jaren 2001 en 2002 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 68.387, respectievelijk € 74.053. In de aangiften heeft eiser voor beide jaren een bedrag van € 6.016 aan betaalde lijfrentepremie in aftrek gebracht. Ten aanzien van de aftrekbaarheid van deze premies heeft eiser advies ingewonnen bij dhr. D van pensioenbureau D. Verweerder heeft bij het opleggen van de aanslagen de aangiften gevolgd.
2.6. Na indiening van de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2003 heeft verweerder een onderzoek ingesteld waaruit is gebleken dat de polissen van eiser niet zijn aangepast en dat er nog steeds sprake is van een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder de navorderingsaanslagen opgelegd waarbij hij de aftrek van den door eiser betaalde lijfrentepremies heeft gecorrigeerd. Voorts heeft verweerder voor beide jaren een vergrijpboete ter hoogte van 25 % van het nagevorderde bedrag opgelegd.
3. Geschil en standpunten van partijen
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de navorderingsaanslagen, alsmede de boetes, terecht zijn opgelegd.
3.2. Eiser concludeert tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslag. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
3.3. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hun toelichting ter zitting.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Niet in geschil is dat hiervoor onder 2.1. genoemde polissen niet voldoen aan de voorwaarden die de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) stelt om de daarvoor betaalde premies als uitgaven voor inkomensvoorziening in aftrek te kunnen brengen. Partijen zijn het er dan ook over eens dat eiser de premies in de jaren 2001 en 2002 ten onrechte in aftrek heeft gebracht.
4.2. In geschil is allereerst of sprake is van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. Kort samengevat voert eiser aan dat grond voor navordering ontbreekt, omdat verweerder bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn met het feit dat eiser geen recht had op de premieaftrek. De lijfrentepolissen zijn in eerdere jaren immers aan verweerder overgelegd. Verweerder voert hiertegen aan dat de aangiften er verzorgd uitzagen en dat deze in dat geval tot uitgangspunt genomen mogen worden. Bovendien staat iedere aangifte op zichzelf, zodat hij zich niet hoeft te verdiepen in aangiften over voorgaande jaren.
4.3. Artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de Awr) bepaalt dat, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, dan wel dat een in de belastingwet voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of heffingskorting ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, de inspecteur de te weinig geheven belasting dan wel de ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende heffingskorting kan navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.
4.4. Vooropgesteld zij dat verweerder in het algemeen in goed vertrouwen op de aangifte mag afgaan. Pas bij gerechtvaardigde twijfel dient verweerder een nader onderzoek in te stellen naar de juistheid van de aangifte, zie het arrest van de Hoge Raad van 5 november 1986, nr. 24 075, gepubliceerd in BNB 1987/19. De rechtbank is van oordeel dat het tijdens het onderzoek in 2003 geconstateerde feit, dat eiser zijn kapitaalverzekeringen met lijfrenteclausule niet heeft aangepast een nieuw feit betreft, dat verweerder niet reeds bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn. Anders dan eiser stelt, kan de enkele omstandigheid dat de verzekeringspolissen in eerdere jaren, vóór 2001, aan verweerder zijn toegestuurd, geen gerechtvaardigde twijfel opleveren over de juistheid van de aangiften van 2001 en 2002 op. Nog daargelaten dat iedere aangifte op zichzelf staat en verweerder niet gehouden is zich te verdiepen in eerdere aangiften, zeggen de eerder overgelegde polissen immers niets over de vraag of eiser zijn polissen in 2001 heeft laten aanpassen. Nu de aangiften er verzorgd uitzagen, mocht verweerder deze als uitgangspunt nemen en kan het nalaten van een onderzoek op dit punt verweerder niet worden aangerekend. Verweerder was dan ook bevoegd om over te gaan tot navordering van de ten onrechte door eiser in aftrek gebrachte lijfrentepremie voor de jaren 2001 en 2002.
4.5. Voorts is in geschil de vraag of verweerder terecht boetes heeft opgelegd ter hoogte van 25% van het nagevorderde bedrag. Op grond van artikel 67e, eerste lid en tweede lid, Awr kan verweerder voor het geval het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige te wijten is dat te weinig belasting is geheven een boete opleggen van ten hoogste 100 percent van het bedrag van de navorderingsaanslag.
4.6. In de periode vóór
1 januari 2001 is er in de pers veel aandacht besteed aan de wijzigingen van
de wetgeving per 1 januari 2001 en de gevolgen die dit onder andere zou hebben
voor de aftrekbaarheid van betaalde premies voor lijfrenteverzekeringen. Ook
in de toelichting bij het aangiftebiljet is hierover informatie opgenomen. De
Elsevier belastingalmanak 2002 vermeldt ondubbelzinnig dat premies voor een
kapitaalverzekering met lijfrenteclausule niet aftrekbaar zijn. Voorts heeft
Nationale Nederlanden al zijn klanten die een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule
hadden een brief gestuurd waarin gewezen werd op het feit dat de polis aangepast
diende te worden om de premies aftrekbaar te houden. In de nota naar aanleiding
van het verslag van de tweede kamer invoeringswet wet inkomstenbelasting 2001
wordt onder 4.4. vermeld dat premies van kapitaalverzekeringen met lijfrenteclausule,
ook indien zij afgesloten zijn voor 15 oktober 1990, niet meer aftrekbaar zijn.
Eiser is belastingadviseur bij Belastingadvies & administratiekantoor C.
Hij verzorgt de belastingaangiften van particulieren en kleine zelfstandigen.
Hij komt daarbij - zoals ter zitting gebleken - ook veelvuldig in aanraking
met de vraag of lijfrentepremies aftrekbaar zijn. Op een vraag van de rechtbank
hoe hij bij de aangiften van zijn klanten met lijfrentepremies omging, heeft
eiser geantwoord dat hij cliënten met een dergelijke verzekering verwijst
naar hun verzekeringsagent.
De aangiften over de jaren 2001 en 2002 zijn door eiser zelf verzorgd. Eiser
was bekend met de wetswijzigingen van 2001 en heeft aangegeven te hebben getwijfeld
over de aftrekbaarheid van de premies. Het had derhalve op zijn weg gelegen
om mede gezien zijn functie, onderzoek te doen naar de aftrekbaarheid van de
premies. De rechtbank is van oordeel dat het door eiser verrichte onderzoek
bestaande uit het ingewonnen telefonische advies bij pensioenbureau D, waarbij
eiser de niet gewijzigde verzekeringspolissen niet aan D heeft overhandigd zoals
eiser ter zitting heeft toegelicht, onvoldoende is geweest. Van eiser, als belastingadviseur
mag verwacht worden dat hij tenminste de belastingalmanak erop na zou slaan
en conform het advies aan zijn cliënten contact hierover op zou nemen met
zijn verzekeringsagent. Eerst ter zitting heeft eiser verklaard dat er wel contact
heeft plaatsgevonden met zijn verzekeringsagent. Eiser heeft in dat verband
verklaard dat hij zijn verzekeringsagent de opdracht heeft gegeven de polissen
door te lopen en dat het mooi zou zijn als de premies aftrekbaar bleven. Eiser
was er derhalve mee bekend dat de mogelijkheid bestond dat zijn premies niet
meer aftrekbaar zouden zijn. Niet gebleken is echter dat eiser vervolgens bij
de verzekeringsagent gecontroleerd heeft of de premies aftrekbaar bleven. Voorts
heeft eiser eerst ter zitting verklaard dat de brief van Nationale Nederlanden
bij hem onbekend was en hij daarover eerst tijdens een bijeenkomst van belastingadviseurs
in 2004 heeft gehoord. Gelet op de twijfel over de aftrekbaarheid en de functie
van eiser waarbij hij veelvuldig voor particulieren en kleine zelfstandigen
aangiftes verzorgde, waarbij hij vaak met lijfrentepremies werd geconfronteerd,
acht de rechtbank onaannemelijk dat de inhoud van de brief van Nationale Nederlanden
eiser eerst in 2004 ter ore is gekomen.
Onder voormelde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat eiser niet de
zorg heeft betracht die redelijkerwijs van hem kon worden gevergd. Voornoemde
omstandigheden acht de rechtbank voldoende grond voor het aannemen van grove
schuld aan de zijde van eiser.
4.7. Tot slot stelt eiser zich op het standpunt dat sprake is van vrijwillige verbetering als bedoeld in artikel 67 n van de Awr. Op grond van artikel 67 n Awr dient een vergrijpboete niet te worden opgelegd als de belastingplichtige alsnog een juiste en volledige aangifte doet, of juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen verstrekt vóórdat hij redelijkerwijs moet vermoeden dat de inspecteur met de onjuistheid of onvolledigheid bekend is of bekend zal worden. Nu eiser echter pas aan verweerder informatie heeft verstrekt over de afgetrokken premies in 2001 en 2002, nadat hem door verweerder vragen waren gesteld naar de premieaftrek in de aangifte over 2003, is van een - vrijwillige -verbetering als bedoeld in artikel 67n Awr geen sprake.
4.8. Met betrekking tot de hoogte van de opgelegde boetes oordeelt de rechtbank dat deze in verhouding staan tot de beboete feiten. De rechtbank acht de boetes derhalve passend en geboden.
4.9. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 11 juli 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.E. Keulemans, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Anema, griffier.
Bron: www.rechtspraak.nl
LJN-nummer: BG4876