Afkoopsom kapitaalverzekering met lijfrenteclausule niet in aangifte opgenomen. Navorderingsaanslag intact en boete van 50% passend en geboden!

PROCES-VERBAAL RECHTBANK TE DEN HAAG
Belastingkamer : Eerste enkelvoudige
Zaaknummer : AWB 07/1994
Datum uitspraak : 24 januari 2008
Belastingmiddel : Inkomstenbelasting / AWR

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.


De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 15 februari 2007 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser voor het jaar 2002 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.434 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.029, alsmede tegen de beschikkingen waarbij aan eiser een vergrijpboete is opgelegd en heffingsrente in rekening is gebracht.

Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2008.
Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen [...].


1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.


2. Gronden

2.1. Eiser heeft op 1 januari 1999 bij [A N.V.] (hierna: [A N.V.]) een kapitaal-verzekering met lijfrenteclausule afgesloten met polisnummer [nummer 1], welke verzekering een voortzetting is van een eerder bij [A N.V.] afgesloten kapitaalverzekering met lijfrente-clausule met polisnummer [nummer 2] (hierna: kapitaalverzekering). Uit hoofde van deze voortzetting is de éénmalige te betalen premie van € 10.000 door [A N.V.] rechtstreeks doorgestort, van de oorspronkelijke naar de voortgezette kapitaalverzekering. De einddatum van de voortgezette kapitaalverzekering is 1 januari 2002. Blijkens een tot de gedingstukken behorend renseignement is de voortgezette polis op laatstgenoemde datum geëxpireerd en op die datum door eiser afgekocht. Het bedrag van de op 2 januari 2002 aan eiser betaalde uitkering bedraagt € 11.142.

2.2. Eiser heeft in maart 2003 aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2002. In de aangifte vermeldt hij een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.292 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.029. Eiser heeft in de aangifte geen gewag gemaakt van de ontvangen uitkering van de onder 2.1. genoemde kapitaalverzekering. Verweerder is bij de vaststelling van de aanslag niet afgeweken van de aangifte.

2.3. Bij brief van 4 oktober 2006 heeft verweerder aan eiser verzocht om informatie over de aangifte voor het jaar 2002. In de brief merkt verweerder onder meer het volgende op: 'Volgens mijn gegevens heeft u in 2002 van [A N.V.] een uitkering ontvangen uit een verzekeringsovereenkomst met polisnummer [nummer 1]. Ik constateer dat in de aangifte inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen 2002 geen bedrag of een ander bedrag is aangegeven dan het bedrag waarover de verzekeringsmaatschappij mij informeerde.' Voorts stelt verweerder eiser in de brief vragen over de uitkering. Naar aanleiding van het antwoord van eiser op die vragen heeft verweerder de in geschil zijnde navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.434, met daarbij een vergrijpboete van € 2.725 (zijnde 50% van € 5.449). Tevens is aan eiser € 802 aan heffingsrente in rekening gebracht.

2.4. In geschil is of de vergrijpboete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd en of aan eiser terecht en tot het juiste bedrag heffingsrente in rekening is gebracht, welke vragen eiser ontkennend en verweerder bevestigend beantwoordt.

2.5. Eiser heeft voor zijn standpunt het volgende aangevoerd. Bij het doen van aangifte voor het onderhavige jaar heeft hij niet de intentie gehad om de ontvangen kapitaalverzekering in de aangifte te verzwijgen. Eiser stelt dat hij, zoals altijd, blindelings is afgegaan op de door [A N.V.] verstrekte jaaropgave 2002 waarin het bedrag van € 11.142 niet stond vermeld. Daarnaast is het volgens eiser ook aan zijn gemakzucht te wijten dat hij het bedrag niet heeft aangegeven. Met betrekking tot de aan hem in rekening gebrachte heffingsrente stelt eiser dat, indien al heffingsrente in rekening kan worden gebracht in zijn geval, verweerder heffingsrente in rekening dient te brengen over een periode van drie tot zes maanden. Eiser meent dat sprake is van wanprestatie omdat verweerder eerst na drieëneenhalf jaar de aangifte van eiser heeft gecontroleerd. Een dergelijke controle had binnen drie maanden dienen te gebeuren.

2.6. Verweerder heeft de stellingen van eiser gemotiveerd bestreden en daartoe het volgende aangevoerd. De boete is terecht en naar het juiste bedrag opgelegd. Er is sprake van voor-waardelijk opzet. Eiser is op de volgende wijze door [A N.V.] op de hoogte gesteld van de fiscale consequenties. Zes weken voor de expiratiedatum heeft hij een brochure ontvangen waarin duidelijk is aangegeven dat een keuze voor afkoop van de kapitaalverzekering belastbaarheid meebrengt. Nadat door eiser de keuze voor afkoop aan [A N.V.] bekend was gemaakt is hij in ieder geval nog mondeling in kennis gesteld van de fiscale consequenties daarvan. Gelet hierop naast de omstandigheid dat het een feit van algemene bekendheid is dat een uitkering van een dergelijke kapitaalverzekering belast is alsmede het feit dat de hoogte van de afkoopsom aanzienlijk is, is het ongeloofwaardig dat eiser bij het invullen van zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen niet heeft stil gestaan bij de fiscale consequenties van het ontvangen bedrag.

2.7. Krachtens artikel 67e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de Awr) vormt, indien het met betrekking tot een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven, dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem, gelijktijdig met de vaststelling van de navorderings-aanslag, een boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van de boetegrondslag. In het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (hierna: BBBB 1998), heeft de Staatssecretaris van Financiën beleidsregels vastgesteld inzake het gebruik van de zo-even vermelde bevoegdheid. In § 25, derde lid, van het BBBB 1998 is bepaald dat in geval van opzet een vergrijpboete van 50 percent van de boetegrondslag wordt opgelegd. Onder opzet is te verstaan het willens en wetens handelen of nalaten, leidend tot het niet, of niet binnen de daarvoor gestelde termijn betalen van belasting. Tevens wordt onder opzet begrepen het willens en wetens aanvaarden van de reële kans dat een handelen of nalaten tot gevolg heeft dat te weinig belasting geheven is of kan worden dan wel niet of niet tijdig betaald is (voorwaardelijk opzet). Indien, zoals te dezen, in geschil is of eiser (voorwaardelijk) opzet valt te verwijten, dient verweerder het (voorwaardelijk) opzet te bewijzen.

2.8. Niet in geschil is dat de uitkering van [A N.V.] tot eisers belastbare inkomen uit werk en woning van het jaar 2002 behoort. Ook is niet in geschil dat eiser dit wist op het moment dat hij het bedrag heeft ontvangen. Met hetgeen verweerder heeft aangevoerd heeft hij naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat eiser, door de uitkering niet in de aangifte van 2002 te vermelden, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat van hem te weinig belasting zou worden geheven. Eiser had, mede gelet op de niet onaanzienlijke hoogte van het ontvangen bedrag, zeker niet kunnen volstaan om bij het invullen van zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen alleen, in zijn eigen woorden gemakzuchtig, af te gaan op de verkregen jaaropgave van [A N.V.]. Door dat wel te doen heeft eiser willens en wetens de kans aanvaard, ofwel anders gezegd, bewust het risico op de koop toe genomen dat hij deze fout zou maken en dat daarom, aanvankelijk, te weinig belasting is geheven. Mitsdien is er sprake van voorwaardelijk opzet en heeft verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 67e van de Awr en § 25 van het BBBB 1998, ertoe kunnen besluiten een vergrijpboete van 50 percent van de boetegrondslag op te leggen.

2.9. Gelet op de ernst van de beboetbare gedraging en de absolute en relatieve omvang van het als gevolg van die gedraging aanvankelijk niet in de belastingheffing betrokken bedrag, acht de rechtbank de door verweerder opgelegde boete passend en geboden.


2.10. Ingevolge artikel 30f van de Awr wordt met betrekking tot de inkomstenbelasting heffingsrente berekend ingeval een voorlopige aanslag, een aanslag of een navorderings-aanslag wordt vastgesteld. Deze heffingsrente wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt op de dag na het einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven en eindigt op de dag van de dagtekening van, in de hier aan de orde zijnde situatie, de navorderingsaanslag.

2.11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder gelet op de tekst en de bedoeling van artikel 30f van de Awr, in samenhang bezien met de feiten en omstandigheden van dit geval, bij het opleggen van de navorderingsaanslag terecht heffingsrente aan eiser in rekening gebracht. De heffingsrente is naar het oordeel van de rechtbank niet te hoog vastgesteld. Ook indien veronderstellenderwijs er van wordt uitgegaan dat verweerder in de mogelijkheid verkeerde de onderhavige navorderingsaanslag eerder op te leggen biedt de regeling van artikel 30f van de Awr naar tekst en strekking geen ruimte het in rekening brengen van heffingsrente voor een deel van de periode achterwege te laten.

2.12. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.

2.13. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.


Deze uitspraak is gedaan op 24 januari 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.M. Vink, in tegenwoordigheid van F.J. Crabbendam, griffier.

Bron: www.rechtspraak.nl

LJN-nummer: BC4382