Grove schuld ten aanzien van ten onrechte afgetrokken premies lijfrente voor een kapitaalverzekering. Boete van 25% terecht opgelegd
UITSPRAAK BELASTINGKAMER RECHTBANK TE LEEUWARDEN | ||
Belastingkamer : | Eerste enkelvoudige | |
Zaaknummer : | AWB 07/628 | |
Datum uitspraak : | 21 mei 2008 | |
Belastingmiddel : | Inkomstenbelasting / AWR |
UITSPRAAK
van de enkelvoudige kamer van 21 mei 2008 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Leeuwarden, verweerder.
Procesverloop
1.1 Verweerder heeft voor het jaar 2000 aan eiser een navorderingsaanslag (aanslagnummer
[nummer].H.07) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd
naar een belastbaar inkomen van f 113.245. Gelijktijdig bij het opleggen van
de navorderingsaanslag heeft verweerder bij beschikking een boete opgelegd ten
bedrag van f 1.670.
1.2 Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken
op bezwaar van 9 februari 2007 de navorderingsaanslag gehandhaafd en de boete
verminderd tot f 835.
1.3 Eiser heeft daartegen bij brief van 7 maart 2007, ontvangen bij de rechtbank
op
8 maart 2007, beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar over de boete.
Bij brief van
13 april 2007 en 31 mei 2007 heeft hij het beroepschrift aangevuld.
1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en
een verweerschrift ingediend.
1.5 Eiser heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld,
schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.
1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2008 te Leeuwarden.
Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde E.S. Bosma CB, verbonden aan Synergie
belastingadviseurs. Namens verweerder is verschenen mr. C. Alma.
Motivering
Feiten
Op grond van de stukken van het geding stelt de rechtbank als tussen partijen
niet in geschil, de volgende feiten vast:
2.1 Eiser, geboren op [datum] 1965, oefent samen met zijn broer, de heer [broer],
in vennootschappelijk verband een akkerbedrijf onder de naam [naam] uit. Gedurende
het jaar 2000 geniet eiser een belastbaar inkomen van f 113.245.
2.2 Eiser heeft in 1998, net als zijn broer, een kapitaalverzekering onder nummer
03532292 via een tussenpersoon afgesloten bij Nationale Nederlanden. Eiser heeft
zich middels deze overeenkomst verplicht jaarlijks f 14.500 te voldoen op (vervaldag)
21 juli gedurende
het tijdvak van 21 juli 1998 tot 21 juli 2021, mits op de vervaldag eiser als
verzekerde in leven is.
2.3 In de aangifte IB/PVV over het jaar 2000 is het gehele premiebedrag ten
aanzien van de kapitaalverzekering ten bedrage van f 14.500,-- als premie lijfrenteverzekering
op het inkomen in mindering gebracht. In de aangiftes over de jaren 2001, 2002
en 2003 heeft eiser eveneens de premies kapitaalverzekering als premie lijfrenteverzekering
in mindering gebracht op zijn inkomen. In de aangiftes over 1998 en 1999 is
de betreffende premie niet in aftrek gebracht.
2.4 Eiser heeft zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2000 - evenals de aangiftes
voor de jaren 2001, 2002 en 2003- laten verzorgen door hetzelfde accountantskantoor,
Meeuwsen, Ten Hoopen & Co, dat later is opgegaan in Synergie belastingadviseurs.
Eiser heeft verzuimd de polis van de onder 2.2. bedoelde kapitaalverzekering
aan zijn adviseur te verstrekken. Zijn adviseur heeft zonder nader onderzoek
het bedrag van f 14.500,-- als premie lijfrenteverzekering in de aangifte IB/PVV
over het jaar 2000 verwerkt. Eiser heeft de opgemaakte aangifte niet op juistheid
of volledigheid gecontroleerd.
2.5 Verweerder heeft met dagtekening 3 januari 2002 aan eiser voor het jaar
2000 een aanslag IB/PVV opgelegd. Deze aanslag heeft verweerder overeenkomstig
eisers aangifte administratief afgedaan.
2.6 De onderhavige polis kapitaalverzekering is vanaf 1998 in verband met een
zakelijke lening verpand aan de ING-bank.
2.7 Nadat verweerder de polis van de verzekeringsmaatschappij ontving, heeft
hij bij brief van 27 april 2006 eiser op de hoogte gesteld van zijn voornemen
voor het jaar 2000 een navorderingsaanslag IB/PVV op te leggen met een vergrijpboete
wegens voorwaardelijk opzet.
2.8 Namens eiser heeft zijn gemachtigde bij brieven van 17 maart 2006 en 18
mei 2006, gereageerd op het voornemen van verweerder om een navorderingsaanslag
met boete op te leggen over het jaar 2000.
2.9 Met dagtekening 11 augustus 2006 heeft verweerder de door hem aangekondigde
navorderingaanslag en boete opgelegd. De boete bedraagt 50 procent van de te
weinig geheven IB/PVV, of te wel f 1.670,--.
2.10 Bij uitspraak op bezwaar is de schuldgradatie bijgesteld naar grove schuld
en de boete verminderd tot f 835.
Geschil
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder terecht de onderhavige
vergrijpboete heeft opgelegd.
3.2 Eiser stelt door het inschakelen van een accountant te hebben voldaan aan
zijn zorgplicht met betrekking tot zijn aangifte IB/PVV. Daarnaast stelt hij
dat in casu sprake is van een pleitbaar standpunt, aangezien de polis kapitaalverzekering
gekoppeld is aan een zakelijke financiering bij de ING-bank en dat hij derhalve
redelijkerwijs niet hoefde te twijfelen aan de aftrekbaarheid van de premie.
3.3 Verweerder heeft aangevoerd dat doordat eiser bij het opstellen van de aangifte
IB/PVV 2000 de polis niet heeft verstrekt aan zijn gemachtigde en hij zonder
het inwinnen van informatie bij zijn gemachtigde -in afwijking van voorgaande
jaren- een aanzienlijk bedrag als premie lijfrenteverzekering in zijn aangifte
IB/PVV in aftrek heeft laten brengen, hij zeer lichtvaardig heeft gehandeld
en het (mede) aan zijn eigen grove schuld is te wijten dat over het jaar 2000
een onjuiste aangifte is gedaan. Tevens verwijt verweerder eiser dat hij geen
controle op de werkzaamheden van de gemachtigde heeft uitgeoefend.
Aan eiser is daarom zijns inziens terecht een boete opgelegd van 25 procent
van het bedrag van de nagevorderde belasting, of te wel f 835,--.
Met betrekking tot de door eiser gestelde pleitbaarheid van zijn standpunt is
verweerder van opvatting dat geen sprake is van een pleitbaar standpunt, nu
de polis reeds vanaf 1998 verpand was en de waarde van de polis niet op de balans
is geactiveerd, noch dat de (jaarlijkse) waardestijging tot de winst is gerekend,
en de premies evenmin in de winstsfeer zijn afgetrokken.
3.4 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen
zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Beoordeling van het geschil
4.1 Indien het met betrekking tot een belasting welke bij wege van aanslag wordt
geheven aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat
de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, vormt dit, ingevolge artikel
67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, een vergrijp ter zake waarvan
de inspecteur, gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag,
een boete kan opleggen van ten hoogste 100 procent van het bedrag van de navorderingsaanslag.
4.2 Volgens paragraaf 25 van het Besluit bestuurlijke boeten belastingdienst
1998 legt de inspecteur in geval van opzet, waaronder mede wordt verstaan voorwaardelijk
opzet, een vergrijpboete op van 50 procent. In geval van grove schuld, waaronder
wordt verstaan een in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid
inclusief grove onachtzaamheid, een vergrijpboete van 25 procent.
4.3 Naar de rechtbank opmaakt uit hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd,
is tussen partijen niet in geschil dat de premies met betrekking tot de kapitaalverzekering
niet als premies lijfrenteverzekering in mindering kunnen worden gebracht op
het belastbaar inkomen. Ter zitting heeft eiser zijn stelling dat hij in bezwaar
niet is gehoord en zijn pas in beroep ingediende proceskostenvergoeding in verband
met de door hem in bezwaar gemaakte kosten ingetrokken. Partijen houdt evenwel
verdeeld het antwoord op de vraag of eiser bij het laten verzorgen van zijn
aangifte IB/PVV voor het jaar 2000 persoonlijk een verwijt treft waardoor het
aan zijn grove schuld is te wijten dat de primitieve aanslag te laag is vastgesteld.
4.4 Gelijk de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 1 december 2006,
nr. 40 369, gepubliceerd in onder andere BNB 2007/151, verdient opmerking dat
de omstandigheid dat de belastingplichtige een adviseur heeft ingeschakeld,
aan wie opzet of grove schuld kan worden verweten, kan samengaan met de mogelijkheid
dat bij de belastingplichtige zelf (voorwaardelijk) opzet of grove schuld aanwezig
is geweest. In dat verband kan van belang zijn of de belastingplichtige de zorg
heeft betracht die redelijkerwijs van hem kan worden gevergd bij de keuze van
zijn adviseur en bij de samenwerking met die adviseur. Wat in dit opzicht redelijkerwijs
van de belastingplichtige kan worden gevergd, zal intussen van geval tot geval
sterk kunnen verschillen, bij voorbeeld naar gelang zijn hoedanigheid en zijn
kennis en ervaring omtrent de terzake relevante fiscale en andere aspecten.
De inspecteur heeft van een en ander de stelplicht en de bewijslast. Het bewijs
van opzet of grove schuld van de belastingplichtige kan worden geleverd met
behulp van vermoedens.
4.5 Verweerder is van opvatting dat het aan eisers grove schuld is te wijten
dat te weinig belasting is geheven. De rechtbank overweegt dat voor grove schuld
vereist is dat (i) aan eiser persoonlijk een gedraging kan worden verweten die
(ii) tot gevolg heeft gehad dat te weinig belasting is geheven, terwijl (iii)
eiser redelijkerwijs had moeten of kunnen begrijpen dat zijn gedraging tot dat
gevolg zou kunnen leiden, waarbij (iv) die gedraging in laakbaarheid grenst
aan opzet. Naar de rechtbank begrijpt verwijt verweerder eiser dat hij:
- de polis niet aan zijn gemachtigde heeft overgelegd;
- geen eindcontrole heeft uitgevoerd op de aangifte.
Daarnaast uit verweerder naar de rechtbank begrijpt het -niet door eiser ontkrachte-vermoeden
dat gelet op de duur en omvang van de door eiser in 1998 aangegane verplichtingen
ten aanzien van de kapitaalverzekering eiser zich heeft laten voorlichten over
de fiscale consequenties van de af te sluiten polis. Redelijkerwijs moet bij
hem bekend zijn geweest dat de premies niet aftrekbaar waren. Het door zijn
gemachtigde in de (concept) aangifte opgenomen grote bedrag aan aftrek premie
lijfrenteverzekering had bij eiser daarom vragen moeten oproepen. Mede gelet
op het beperkte aantal posten in de aangifte IB/PVV 2000, de omstandigheid dat
in voorgaande jaren nimmer aftrek van premie lijfrenteverzekering had plaatsgevonden,
had deze grote aftrekpost eiser redelijkerwijs moeten opvallen en had hij over
deze aftrekpost vragen aan zijn gemachtigde behoren te stellen.
4.6 De rechtbank overweegt dat, wanneer een belastingplichtige de verzorging
van zijn aangifte opdraagt aan een gemachtigde, de zorgvuldigheid die redelijkerwijs
van hem kan worden gevergd bij de samenwerking met die gemachtigde vereist dat
die belastingplichtige zich er tenminste van vergewist dat de gemachtigde acht
heeft geslagen op eventuele relevante bijzonderheden die zich in de loop van
het belastingjaar hebben voorgedaan. Dit brengt mee dat, aangezien zich in 2000
volgens de (concept) aangifte een bijzonderheid had voorgedaan ten opzichte
van voorgaande jaren in de vorm van een zowel relatief als absoluut bezien aanzienlijk
af te trekken bedrag aan premies (f 14.500), hij in ieder geval op dat punt
vragen aan gemachtigde had behoren te stellen omdat hij, naar redelijkerwijs
niet voor twijfel vatbaar is, wist dat de premies voor de kapitaalverzekering
niet aftrekbaar waren. Door deze controle (volledig) achterwege te laten, terwijl
eiser naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs had moeten of kunnen
begrijpen dat door het ontbreken van een dergelijke controle mogelijk te weinig
belasting zou worden geheven, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank de
van hem te vergen zorg dermate veronachtzaamd dat het aan zijn grove schuld
is te wijten dat te weinig belasting is geheven. De rechtbank acht in dat geval,
overeenkomstig verweerders conclusie, een boete van f 835,--, zijnde 25 procent
van de nagevorderde belasting, passend en geboden.
4.7 Naar het oordeel van de rechtbank faalt eisers stelling dat sprake is van
een pleitbaar standpunt. Daargelaten het voor een dergelijk standpunt vooronderstelde
fiscale inzicht van eiser, correspondeert de feitelijke uitwerking - de aftrek
als lijfrente premie - niet met de strekking van het standpunt zodat het reeds
daarom niet als pleitbaar is aan te merken.
4.8 Op grond van het bovenstaande moet het beroep ongegrond worden verklaard.
4.9 Vanwege het sinds de aankondiging van de boete verstreken tijdsverloop dient
de boete ten bedrage van f 835 evenwel wegens overschrijding van de redelijke
termijn
(artikel 6 EVRM) met 10 % te worden verminderd tot op (afgerond) f 751 (€ 341).
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling nu het materiele
geschilpunt ten nadele van eiser is beslecht.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- vernietigt de op de boetebeschikking betrekking hebbende uitspraak op bezwaar;
- vermindert de boete tot op € 341.
Deze uitspraak is gedaan op 21 mei 2008 door mr. J.W. Keuning, rechter, en op
dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. K. van
der Leij, griffier.
Bron: www.rechtspraak.nl
LJN-nummer: BD3357