Geen recht op lijfrentepremieaftrek terzake van overzetting ene pensioenpolis in andere
UITSPRAAK BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN | |
Belastingkamer : | Eerste meervoudige |
Zaaknummer : | BK 1777/02 |
Datum uitspraak : | 30 oktober 2009 |
Belastingmiddel : | Inkomstenbelasting |
Arrest Hoge Raad : | Afgedaan met toepassing van artikel 81 RO (geen cassatie mogelijk) |
Zaaknummer : | 09/04693 |
Datum : | 4 juni 2010 |
UITSPRAAK
van het gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen/kantoor Heerenveen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Belanghebbende heeft voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
(hierna: IB/PV) voor het jaar 1997 een aangifte ingediend naar een belastbaar
inkomen van ƒ 21.106. De inspecteur heeft met dagtekening 24 november 2000 een
aanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 41.427.
1.2 Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur
bij de bestreden uitspraak van 8 augustus 2002 het vastgestelde belastbare inkomen
gehandhaafd en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3 Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift
(met bijlage), dat op 17 september 2002 ter griffie van het hof is ingekomen.
De gronden van het beroep (met bijlagen) zijn op 4 december 2008 ontvangen.
De inspecteur heeft op 3 februari 2009 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.
1.4 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van
de tweede meervoudige belastingkamer van 11 mei 2009, gehouden te Leeuwarden,
alwaar aanwezig waren belanghebbende en namens de inspecteur mr. A. Het onderzoek
ter zitting is vervolgens gesloten.
1.5 Zoals ter zitting afgesproken heeft belanghebbende na de zitting aan de
inspecteur stukken toegezonden. Zijn reactie op die stukken en de stukken zelf
heeft de inspecteur bij brief d.d. 29 mei 2009 aan het hof gestuurd. Een afschrift
van laatstgenoemde brief is naar belanghebbende gestuurd. Vervolgens heeft belanghebbende
op 1 juli 2009 opnieuw stukken ingezonden met een begeleidende brief. Een afschrift
van die brief en van de voormelde stukken is naar de inspecteur gestuurd. Als
reactie daarop heeft de inspecteur op 17 september 2009 aan het hof een brief
gezonden. Een afschrift daarvan is aan belanghebbende gestuurd.
1.6 Op de voet van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht heeft het
hof het onderzoek heropend. De zaak is opnieuw mondeling behandeld ter zitting
van 30 september 2009. Aldaar zijn verschenen dezelfde personen als ter zitting
van 11 mei 2009. Ter zitting heeft belanghebbende - zonder bezwaar van de zijde
van de inspecteur - drie stukken overgelegd. Afschriften daarvan heeft de inspecteur
ter zitting gekregen. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
1.7 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier
ingevoegd worden beschouwd.
2. Feiten
Het hof stelt op grond van de stukken en op grond van het verhandelde ter voormelde
zittingen als tussen partijen niet in geschil dan wel door één
der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken,
de volgende feiten vast.
2.1 Belanghebbende, geboren op .. mei 19.. en gehuwd met B, was met ingang van
december 1995 in loondienst werkzaam als directeur/werknemer van de besloten
vennootschap met beperkte aansprakelijkheid C B.V.. Op 28 maart 1997 is deze
vennootschap failliet verklaard. Naast loon uit dienstbetrekking heeft belanghebbende
in het onderhavige jaar een uitkering van het GAK genoten. Belanghebbende heeft
in het jaar 1994 ook een uitkering van het GAK genoten, dit in verband met zijn
dienstbetrekking bij D B.V.. Deze op de voet van de Ziektewet in het jaar 1994
uitbetaalde uitkering bedroeg f 30.523.
2.2 In zijn aangifte IB/PV 1997 heeft belanghebbende het privé-gebruik
auto berekend op ƒ 2.275 (ƒ 45.000 x 20% x 91/360) en tot zijn inkomsten uit
arbeid gerekend. Het totale bedrag van de giften heeft belanghebbende berekend
op ƒ 5.685, waarvan ƒ 5.000 in de vorm van bloeddonatie. Aan premies lijfrente
heeft belanghebbende in zijn aangifte IB/PV 1997 onder andere een bedrag van
ƒ 15.321 afgetrokken. Dit betreft de premie voor de lijfrentepolis met nummer
000000, zijnde een pensioenverzekering bij E N.V..
2.3 Het hof heeft ten aanzien van belanghebbende uitspraak gedaan op 17 november
2006 onder nummer 851/00. Deze uitspraak betreft de aanslag in de IB/PV voor
het jaar 1996. In die uitspraak is het hof van oordeel dat belanghebbende niet
aannemelijk heeft gemaakt dat de in 1996 voor de - ten behoeve van de onder
2.2 vermelde lijfrentepolis - verschuldigde premies door belanghebbende aan
de verzekeringsmaatschappij E (per kas) is voldaan. Het hof heeft de door belanghebbende
beoogde aftrek van die premies niet toegestaan. Tegen deze utspraak heeft belanghebbende
beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie in zijn
arrest van 10 oktober 2008, nr. 43.783, ongegrond verklaard.
2.4 De inspecteur heeft op het voor het jaar 1997 aangegeven belastbare inkomen
in de IB/PV de volgende correcties aangebracht:
Het aangegeven belastbare inkomen ƒ 21.106
minder aftrek giften ƒ 5.000
geen aftrek premie lijfrentepolis ƒ 15.321
Het vastgestelde belastbare inkomen ƒ 41.427
Met dagtekening 24 november 2000 is aan belanghebbende de onderhavige aanslag
opgelegd, berekend naar het bovenstaande belastbare inkomen.
2.5 In het jaar 1997 heeft belanghebbende bij F N.V. een polis afgesloten onder
polisnummer 000001. Hiervoor is een premie betaald van f 27.916. Deze pensioenverzekering
vloeit voort uit de arbeidsovereenkomst van belanghebbende met C B.V. en is
gesloten ter uitvoering van een door deze werkgever aan belanghebbende gedane
pensioentoezegging. Uit hoofde daarvan zijn de Regelen Verzekeringsovereenkomsten
Pensioen- en Spaarfondsenwet op deze verzekering van toepassing. De polis betreft
een zogenaamde C-polis.
2.6 De premie van de onder 2.5 vermelde pensioenverzekering vormt de overdrachtswaarde
(afkoopwaarde) van de door belanghebbende bij F N.V. afgesloten levensverzekering
met polisnummer 000002. Deze verzekering is wegens overdracht op 1 augustus
1997 beëindigd. De voor de onder 2.5 genoemde verzekering verschuldigde
premie is door F N.V. intern overgeboekt.
2.7 Het onzuivere inkomen van belanghebbendes echtgenote over het jaar 1997
bedraagt f 44.150. Indien belanghebbende geheel in het ongelijk wordt gesteld
ter zake van de premieaftrek, bedraagt zijn onzuivere inkomen over het jaar
1997 f 59.583.
3. Geschil en de standpunten van
partijen
3.1 Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de aanslag naar
een te hoog belastbaar inkomen is berekend. Belanghebbende beantwoordt deze
vraag bevestigend, de inspecteur ontkennend.
3.2 Ter zitting van 11 mei 2009 voert belanghebbende aan dat de door hem voor
het onderhavige jaar gewenste premieaftrek niet de lijfrentepolis met nummer
000000 betreft (zie 2.2 en 2.3), maar de lijfrentepolis met polisnummer 000001
afgesloten bij F N.V. (zie 2.5). Hiervoor is in 1997 een premie betaald van
f 27.916, welk bedrag aan premieaftrek belanghebbende voor 1997 voorstaat. Ter
onderbouwing van dit standpunt heeft hij na de zitting van 11 mei 2009 en ter
zitting van 30 september 2009 nadere stukken overgelegd. Belanghebbende stelt
dat de door hem in 1997 afgesloten polis bij F N.V. met polisnummer 000001 leidt
tot een aftrekbaar bedrag aan premie van f 27.916. De premie is voldaan door
de interne overboeking van de overdrachtswaarde/afkoopsom van de door belanghebbende
bij F N.V. afgesloten levensverzekering met polisnummer 000002 (zie 2.6). Naar
belanghebbende stelt ter zitting van 30 september 2009 is de voor die levensverzekering
(met polisnummer 000002) verschuldigde premie voldaan door aanwending daartoe
van de in 1994 ontvangen ziektewetuitkering van het GAK.
Daarnaast claimt belanghebbende alsnog aftrek van buitengewone lasten voor een
bedrag van ƒ 6.068,13. Zijn grieven inzake de verrekening van de op de onderhavige
aanslag verschuldigde bedragen, inzake de toepassing van een autokostenfictie
van 20% en inzake de gift in de vorm van een bloeddonatie heeft belanghebbende
ter zitting van 11 mei 2009 laten varen.
3.3 De inspecteur acht de aangebrachte correcties juist. Met betrekking tot
het door belanghebbende geclaimde premiebedrag van f 27.916 stelt de inspecteur
dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast dat
die premie aftrekbaar is. De inspecteur stelt zich daarbij - onder verwijzing
naar een op 27 augustus 2009 plaatsgevonden telefonisch gesprek met een medewerker
van F N.V. - op het standpunt dat de afgekochte levensverzekering (zie 2.6)
een fiscaal gefacilieerde pensioenpolis moet zijn geweest (wellicht een B-polis).
Het per 1 augustus 1997 oversluiten van een B-polis naar een C-polis heeft volgens
de inspecteur voor belanghebbende geen fiscale gevolgen. Indien de afgekochte
pensioenpolis niet fiscaal gefacilieerd is, dan stelt de inspecteur zich op
het standpunt dat een deel van de afkoopsom volgens de saldo-methode belast
moet worden en dat het maximale bedrag aan aftrekbare premie in 1997 op de voet
van artikel 45a, eerste tot en met derde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting
1964 (hierna: de Wet) f 23.712 bedraagt.
In verband met een door partijen gesloten vaststellingsovereenkomst geeft de
inspecteur in zijn brief van 29 mei 2009 aan - nadat hij op die overeenkomst
door het hof ter zitting van 11 mei 2009 was gewezen - dat het belastbare inkomen
IB/PV voor het jaar 1997 van belanghebbende moet worden verminderd tot op f
39.527.
3.4 Voor een uitgebreide weergave van de standpunten van partijen verwijst het
hof naar de gedingstukken.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1 Naar het oordeel van het hof rust op belanghebbende de last aannemelijk
te maken dat de premie van de door hem in 1997 afgesloten lijfrentepolis met
polisnummer 000001 als premie in de zin van artikel 45, eerste lid, aanhef en
letter g, van de Wet kan worden aangemerkt en dat die premie door belanghebbende
is voldaan. Ten bewijze hiervan heeft belanghebbende de onder 3.2 vermelde stukken
overgelegd. De inspecteur heeft deze bewijzen onvoldoende geacht (zie 3.3).
4.2 Als reactie op het verweer van de inspecteur dat de afgekochte levensverzekering
met polisnummer 000002 een fiscaal gefacilieerde pensioenpolis moet zijn geweest
(wellicht een B-polis), stelt belanghebbende dat de in 1994 op de voet van de
Ziektewet ontvangen uitkering van het GAK is aangewend als premie voor de levensverzekering
met polisnummer 000002. Het verweer van de inspecteur dat in 1997 een fiscaal
gefacilieerde polis is doorgeschoven naar de onder 2.2 vermelde C-polis snijdt
volgens belanghebbende geen hout. Naar het oordeel van het hof heeft belanghebbende
zijn stelling dat de in 1994 op de voet van de Ziektewet ontvangen uitkering
van het GAK is aangewend voor de premiebetaling voor de levensverzekering met
polisnummer 000002, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de inspecteur,
niet aannemelijk gemaakt. Het hof merkt hierbij op dat de ziektewetuitkering
in 1994 is ontvangen en - naar blijkt uit één van de door belanghebbende
op 1 juli 2009 overgelegde stukken - de levensverzekering met polisnummer 000002
pas op 1 september 1995 is afgesloten. Ook anderszins is gesteld noch aannemelijk
gemaakt dat belanghebbende de premie voor de levensverzekering met polisnummer
000002 uit eigen geldmiddelen heeft voldaan. Gelet op het gemotiveerde verweer
daartegen (zie 3.3) acht het hof het evenmin aannemelijk dat de levensverzekering
met polisnummer 000002 een zogenaamde niet fiscaal gefacilieerde polis is geweest.
4.3 Gelet op het onder 4.2 vermelde, is het hof van oordeel dat belanghebbende
niet is geslaagd in de op hem onder 4.1 weergegeven rustende bewijslast. In
zoverre is het beroep ongegrond.
4.4 De door belanghebbende geclaimde aftrek aan buitengewone lasten ten bedrage
van f 6.068,13 leidt evenmin tot een gegrondverklaring van belanghebbendes beroep.
Het voormelde bedrag overschrijdt namelijk niet de daartoe in de Wet gestelde
drempel van 12,2 percent van het gezamenlijke onzuivere inkomen van belanghebbende
en zijn echtgenote (zie 2.7).
4.5 Gelet op het onder 3.3 vermelde met betrekking tot de vaststellingsovereenkomst
wordt belanghebbende ten dele in het gelijk gesteld. De slotsom is dat het beroep
(ten dele ) gegrond is.
5. Proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als
bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht aangezien belanghebbende
in het gelijk wordt gesteld ter zake van een punt dat hij niet zelf heeft aangevoerd.
6. De beslissing
Het gerechtshof
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak van de inspecteur;
vermindert de aanslag IB/PV 1997 tot een aanslag, berekend naar een belastbaar
inkomen van f 39.527; en
gelast dat de inspecteur aan belanghebbende het door hem in beroep betaalde
griffierecht van € 29 vergoedt.
Aldus vastgesteld op 30 oktober 2009 door mr. G.M. van der Meer, voorzitter,
mr. F.J.W. Drion en prof.dr. J.J.M. Jansen, raadsheren, en op die dag in het
openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de
griffier mr. K. de Jong-Braaksma en ondertekend door voornoemde voorzitter en
griffier.
Bron: www.rechtspraak.nl
LJN-nummer: BK1908