Periodieke uitkeringen uit kapitaalverzekering met lijfrenteclausule ontvangen door inwoner België niet belast

PROCES-VERBAAL RECHTBANK BREDA
Belastingkamer : Eerste meervoudige
Zaaknummer : AWB 09/1453
Datum uitspraak : 2 december 2009
Belastingmiddel : Inkomstenbelasting
   
Uitspraak Hof Den Bosch : Klik hier voor de uitspraak
Zaaknummer : BK 09/00708
Datum : 14 januari 2011

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen [eiser], wonende te [plaatsnaam I] (België), eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Buitenland,
verweerder.

Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 24 februari 2009 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2005 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.401 (aanslagnummer [nummer I]H.56).

Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2009 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn echtgenote en zijn gemachtigde [naam], alsmede namens de inspecteur, [namen].

1.Beslissing

De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraak op bezwaar;
-vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 5.450;
-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 687,10;
-gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan deze vergoedt.

2.Gronden

2.1.Belanghebbende is op 16 november 1998 geëmigreerd van Nederland naar België. Belanghebbende heeft een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule, afgesloten vóór 15 oktober 1990, een zogenoemde pré brede herwaarderingspolis (hierna: pre-BHW-polis). De betaalde lijfrentepremies zijn in het verleden ten laste van het Nederlands inkomen gebracht. Na 1 januari 2001 zijn geen premies meer in aftrek gebracht en heeft ook geen aanpassing van de polis plaatsgevonden naar aanleiding van de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001. Belanghebbende heeft voorts niet gekozen voor behandeling als binnenlands belastingplichtige.

2.2.Met ingang van 2004 ontvangt belanghebbende jaarlijks een uitkering uit de pre-BHW-polis van € 48.951. Daarnaast heeft belanghebbende in het onderhavige jaar een pensioenuitkering van het ABP genoten van € 5.450.

2.3.In geschil is of de uitkering uit de pre-BHW-polis ter grootte van € 48.951 behoort tot het in Nederland belastbaar inkomen.

2.4.1.In artikel I, onderdeel O, eerste lid van de Invoeringswet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Invoeringswet) is, voor zover te dezen van belang, het volgende bepaald:

“Voor het bepalen van het inkomen uit een recht op periodieke uitkeringen of verstrekkingen die de tegenwaarde vormen voor een prestatie blijven de regels die daarvoor golden op 31 december 2000 op grond van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, voorzover die regels niet in strijd komen met het bepaalde in artikel 3.109 van de Wet inkomstenbelasting 2001, van toepassing voorzover:
a. vóór 1 januari 2001 premies zijn betaald die op grond van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 als persoonlijke verplichtingen of als premies voor aanspraken als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel f, van die wet, in aanmerking konden worden genomen ter zake van een overeenkomst die tot stand is gekomen vóór 1 januari 2001.
(…)
Voorzover de periodieke uitkeringen en verstrekkingen volgens de regels die op 31 december 2000 golden op grond van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, zouden behoren tot de inkomsten uit vermogen, worden deze aangemerkt als belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen uit een inkomensvoorziening als bedoeld in artikel 3.100 en in 7.2, tweede lid, onderdeel d, van de Wet inkomstenbelasting 2001.”

2.4.2.In artikel 7.2, tweede lid, onderdeel d, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) is het volgende bepaald:

“Het inkomen uit werk en woning in Nederland is het gezamenlijke bedrag van:
d. de belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen voorzover de daarvoor betaalde premies als uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking zijn genomen (…)”

2.5.Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een situatie als bedoeld in artikel I, onderdeel O, eerste lid, letter a van de Invoeringswet, zodat de regels blijven gelden uit de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964), zoals deze van toepassing waren op 31 december 2000. Nu in het onderhavige geval sprake is van een pre-BHW-polis, dient het bepaalde in artikel 75 van de Wet IB 1964 te worden toegepast. Dit artikel bewerkstelligt dat de regels die voor dergelijke polissen golden op 31 december 1991 van kracht blijven. Het voorwerp van buitenlandse belastingplicht was op dat moment geregeld in de artikelen 48 en 49 van de Wet IB 1964. Nu ten tijde van het afsluiten van de polis in deze artikelen privaatrechtelijke periodieke uitkeringen niet werden genoemd, behoorden zij niet tot het binnenlands inkomen van een buitenlands belastingplichtige. Belastingheffing in Nederland over de door belanghebbende ontvangen uitkering is dan ook niet mogelijk.

2.6.De verwijzingen van de inspecteur naar de wetsgeschiedenis inzake de totstandkoming van artikel I, onderdeel O van de Invoeringswet, alsmede naar de tekst van de leden 3 en 4 van dat artikel, overtuigen de rechtbank niet van de door de inspecteur gestelde bedoeling van de wetgever om de uitkeringen uit pre-BHW-polissen vanaf 1 januari 2001 in de heffingsgrondslag voor buitenlands belastingplichtigen te betrekken. De verwijzingen in de parlementaire stukken zijn indirect van aard en geven geen concrete aanwijzing voor belastbaarheid, nu steeds een voorbehoud wordt gemaakt ter zake van de belastbaarheid van de uitkeringen. Niet valt te lezen dat de betreffende uitkeringen zich in alle gevallen in de belaste sfeer bevinden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat uit de door de inspecteur aangehaalde passages uit de wetsgeschiedenis en de leden 3 en 4 van meergenoemd artikel niet de door hem voorgestane conclusie van belastbaarheid van de door belanghebbende genoten periodieke uitkering kan worden getrokken.

2.7.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.

3.Proceskostenveroordeling

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Voor de door belanghebbende gemaakte reiskosten wordt de inspecteur, eveneens met toepassing van dat besluit, veroordeeld deze te vergoeden tot een bedrag van € 43,10 (2 * 77 km * € 0,28). De totaal door de inspecteur te vergoeden proceskosten bedragen derhalve € 687,10.

Aldus gedaan door mr. M.L. Weerkamp, voorzitter, mr D. Hund en mr. W. Brouwer, rechters, en door deze en mr.drs. M.H. van Schaik, griffier, ondertekend.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op 2 december 2009.

Bron: www.rechtspraak.nl

LJN-nummer: BK7335