Vergrijpboete bij onterechte lijfrentepremieaftrek voor kapitaalverzekering met lijfrenteclausule terecht opgelegd bij grove schuld

UITSPRAAK BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE ARNHEM (VERWIJZINGSHOF)
Belastingkamer : Derde meervoudige
Zaaknummer : BK 10/00129
Datum uitspraak : 14 september 2010
Belastingmiddel : Inkomstenbelasting / AWR
 
Proces-verbaal rechtbank Breda : Klik hier voor het proces-verbaal 
Zaaknummer : AWB 06/2838
Datum: 3 augustus 2007
 
Uitspraak hof Den Bosch : Klik hier voor de uitspraak van het hof (niet gepubliceerd!)
Zaaknummer :

BK 07/00460

Zie voor samenhangende zaak: BK 07/00461

Datum : 17 oktober 2008
 
Arrest Hoge Raad : Klik hier voor het arrest
Zaaknummer : 08/04869
Datum : 12 maart 2010
 
Arrest Hoge Raad : Ongegrondverklaring onder verwijzing naar art. 81 Wet RO (verwijzingsprocedure hof Arnhem)
Zaaknummer : 10/04307
Datum : 12 augustus 2011

UITSPRAAK

van de derde meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 3 augustus 2007, nummer AWB 06/2838, in het geding tussen belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)


1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is over het jaar 2001 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.426. Tegelijkertijd is aan hem bij beschikking een vergrijpboete van 25 percent van het bedrag van de navorderingsaanslag opgelegd ter grootte van € 177 en is bij beschikking € 117 aan heffingsrente berekend.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag, de boetebeschikking en de heffingsrentebeschikking gehandhaafd.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 3 augustus 2007 ongegrond verklaard.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch dat de uitspraak van de Rechtbank heeft vernietigd en het beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur gegrond heeft verklaard. Op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën heeft de Hoge Raad bij arrest van 12 maart 2010, nr. 08/04869, LJN: BL7166 de uitspraak van dat hof vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem (hierna: het Hof) ter behandeling en beslissing van belanghebbendes grieven tegen de opgelegde boete.

1.5 Zowel belanghebbende als de Inspecteur hebben een conclusie na verwijzing overgelegd. Belanghebbende heeft in zijn brief van 22 juli 2010 op de conclusie na verwijzing van de Inspecteur gereageerd. Tot de stukken van het geding behoren voorts de van de Hoge Raad ontvangen stukken met betrekking tot het beroep in cassatie en de dossiers met betrekking tot de voor het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch en de Rechtbank gevoerde procedures.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2010 te Arnhem. Daarbij is de Inspecteur verschenen. Belanghebbende en zijn gemachtigde zijn, zonder bericht, na daartoe deugdelijk te zijn uitgenodigd, niet verschenen.

1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.


2. De vaststaande feiten

2.1 De Hoge Raad heeft in zijn in 1.4 bedoelde arrest geoordeeld dat het cassatiemiddel
van de Staatssecretaris van Financiën slaagt. Het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft blijkens dit arrest ten onrechte geoordeeld dat de Inspecteur een aan de onderhavige navorderingsaanslag in de weg staand “ambtelijk verzuim” heeft begaan. De Hoge Raad heeft vervolgens de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch vernietigd en verwezen naar het Hof voor de behandeling van belanghebbendes grieven tegen de opgelegde boete.

2.2 Nu de cassatieopdracht slechts ziet op de in 1.1 vermelde vergrijpboete van € 177 zijn
de hierna volgende feiten na cassatie nog van belang.

2.3 Belanghebbende bezat twee verzekeringspolissen. Voor de ene (een zuivere
lijfrentepolis; hierna: de eerste polis) is onder de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB) nog aftrek lijfrentepremie mogelijk, maar voor de andere (een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule; hierna: de tweede polis) niet, omdat deze niet was aangepast aan de voor deze aftrek in de Wet IB gestelde eisen.

2.4 In de toelichting bij het aan belanghebbende gestuurde aangiftebiljet IB/PVV 2001
staat voor zover van belang het volgende vermeld:

“Als u de verzekering heeft afgesloten vóór 1 januari 2001
De lijfrentepremies kunt u alleen aftrekken als uw verzekeringspolis voldoet aan de regels die gelden vanaf 1 januari 2001. Voldoet uw polis niet aan die voorwaarden, dan kunt u die laten aanpassen. De polis moet aangepast zijn voordat u de aangifte indient. Neem eventueel contact op met uw verzekeringsmaatschappij.”

2.5 In belanghebbendes aangifte IB/PVV voor het jaar 2001, ingediend op 17 december
2002, zijn de premies van de eerste en de tweede polis tot aftrek gebracht. De aanslag is zonder nader onderzoek overeenkomstig de aangifte vastgesteld.

2.6 Naar aanleiding van de aangifte voor het jaar 2003 heeft de Inspecteur een onderzoek
ingesteld naar de aftrekbaarheid van de lijfrentepremies. Daarbij bleek dat de verzekeringsvoorwaarden van de tweede polis niet waren aangepast aan de eisen die in de Wet IB aan die aftrek worden gesteld. De Inspecteur heeft vervolgens een navorderingsaanslag over het jaar 2001 opgelegd, alsmede een vergrijpboete van 25 percent van het bedrag van de navorderingsaanslag.

2.7 In zijn Besluit van 28 augustus 2002, nr. CPP2002/1275M, BNB 2002/360, heeft de Staatssecretaris van Financiën, voor zover van belang, het volgende besloten:

“5. Omzetting lijfrente pre-Brede-herwaardering; tijdstip aanpassing
Vraag
Geldt de in het vorige antwoord opgenomen goedkeuring voor het tijdstip van aanpassing van de lijfrente ook voor een lijfrente waarop het regime van de Wet IB 1964 nog van toepassing is, zoals die wet luidde vóór 1 januari 1992 (pré-Brede-herwaardering)?

Antwoord
Omdat de vormgeving van pre-Brede-herwaarderingslijfrenten sterk afwijkt van de vormgeving van lijfrenten van het regime van de Wet IB 2001, geldt de goedkeuring daarvoor niet. Ik keur evenwel goed dat met betrekking tot premies die zijn of worden betaald in de jaren 2001 en 2002, de aanpassing van de polis uiterlijk op 31 december 2002 kan plaatsvinden, dan wel, indien dat later is, tot het tijdstip waarop de aangifte over het jaar 2001 wordt gedaan. Voor aftrek van nadien te betalen premies geldt dat de polis op het tijdstip van premiebetaling dient te zijn aangepast.”


3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 Na cassatie is nog in geschil of en in hoeverre de opgelegde vergrijpboete terecht is opgelegd.

3.2 Belanghebbende stelt dat van enige vorm van schuld geen sprake kan zijn. Bij het verzorgen van de aangifte door belanghebbendes gemachtigde werd verondersteld dat de polis was aangepast en de premie aftrekbaar was.

3.3 De Inspecteur stelt dat belanghebbende grove schuld kan worden verweten omdat hij, voordat hij aangifte voor het jaar 2001 deed, verzuimd heeft te (laten) onderzoeken of de premies voor een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule nog aftrekbaar waren. Hij had het aangiftebiljet en de toelichting op dit punt moeten doornemen.

3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.

3.5 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur en tot vernietiging van de boetebeschikking.

3.6 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.


4. Beoordeling van het geschil

4.1 Artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalt dat indien het met
betrekking tot een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, dit een vergrijp vormt ter zake waarvan de inspecteur hem, gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag, een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van het bedrag van de navorderingsaanslag.


4.2 Paragraaf 25 van het ten tijde van het opleggen van de navorderingsaanslag geldende
Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 bepaalde dat onder grove schuld werd verstaan een in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid, mede omvattende grove onachtzaamheid.

4.3 Opzet en grove schuld van een ander dan de belastingplichtige, bijvoorbeeld diens adviseur, mag voor de vaststelling van de hoogte van de boete, niet aan de belastingplichtige worden toegerekend. Dit neemt niet weg dat de omstandigheid dat de belastingplichtige een adviseur heeft ingeschakeld, aan wie opzet of grove schuld kan worden verweten, kan samengaan met de mogelijkheid dat bij de belastingplichtige zelf opzet of grove schuld aanwezig is geweest. In dat verband kan van belang zijn of de belastingplichtige de zorg heeft betracht die redelijkerwijs van hem kan worden gevergd bij de keuze van zijn adviseur en bij de samenwerking met die adviseur (vergelijk Hoge Raad, 1 december 2006, nr. 40 369, LJN: AU7741, BNB 2007/151).

4.4 Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbendes gemachtigde de aangifte heeft verzorgd en dat de verzekeraar van de tweede polis een brief over het aanpassen van de tweede polis aan de eisen van de Wet IB, alsmede een wijzigingsformulier aan belanghebbende heeft gestuurd. Aannemelijk is dat dit wijzigingsformulier belanghebbende ruim vóór de laatste aanpassingsmogelijkheid op 31 december 2002 is toegestuurd.

4.5 Het feit dat belanghebbendes gemachtigde de aangifte heeft verzorgd, neemt naar het
oordeel van het Hof niet weg dat belanghebbende in dit geval zelf grove schuld kan worden verweten. Vast staat namelijk dat het wijzigingsformulier en de in 4.4 bedoelde informatie van de verzekeraar belanghebbende zijn toegestuurd en dat, zoals in het verweerschrift in cassatie is vermeld, belanghebbende meent dat dit formulier ook is ingevuld en ingezonden, maar ergens onderweg is kwijt geraakt. Dat belanghebbende niet zijn gemachtigde op de hoogte heeft gesteld van het feit dat de polis niet was aangepast, en/of niet zélf de Inspecteur hiervan op de hoogte heeft gesteld, terwijl het belang daarvan voor de aftrekbaarheid van de premies van de tweede polis hem op grond van de in 2.4 vermelde toelichting op het aangiftebiljet en de in 4.4 bedoelde informatie niet zou moeten zijn ontgaan, is belanghebbende naar het oordeel van het Hof in de in 4.2 bedoelde zin aan te rekenen.

4.6 Aangezien belanghebbende op het moment dat de aangifte IB/PVV op 17 december 2002 werd gedaan op grond van het in 2.7 vermelde beleid nog tot 31 december 2002 de mogelijkheid had de polis aan te passen, wordt het in 4.5 bedoelde nalaten hem verweten vanaf 1 januari 2003 tot en met het moment dat de primitieve aanslag met dagtekening 28 februari 2003 is opgelegd.

4.7 Gelet op het oordeel van de Hoge Raad in deze zaak, over het nieuwe feit kan daaraan
niet afdoen de in hoger beroep door belanghebbende herhaalde stelling dat de onjuistheid van de aftrek van de tweede polis de Inspecteur bij het vaststellen van de primitieve aanslag zou moeten zijn opgevallen, waardoor de correctie reeds op dat moment zou zijn aangebracht.

4.8 Op grond van het voorgaande is het Hof van oordeel dat aan belanghebbende de boete terecht is opgelegd en dat deze ook passend en geboden is.


slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.


Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, mr. J. Lamens en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.

De beslissing is op 14 september 2010 in het openbaar uitgesproken.

Bron: www.rechtspraak.nl

LJN-nummer: BN8817