Geen kwade trouw terzake van navording niet aangegeven afkoopsom kapitaalverzekering met lijfrenteclausule; navorderingsaanslag terecht vernietigd
UITSPRAAK BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN | |
Belastingkamer : | Meervoudige |
Zaaknummer : | BK 09/00023 |
Datum uitspraak : | 22 oktober 2010 |
Belastingmiddel : | Inkomstenbelasting / AWR |
Uitspraak rechtbank Leeuwarden : | Klik hier voor de uitspraak (niet gepubliceerd) |
Zaaknummer : | AWB 07/2874 |
Datum: | 16 februari 2009 |
UITSPRAAK
van de meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van rechtbank Leeuwarden van 16 februari 2009, nummer AWB 07/2874, in het geding tussen
X te Z (hierna: belanghebbende)
en
de Inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is over het jaar 2002 een navorderingsaanslag in de
inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Voorts is bij beschikkingen
een vergrijpboete opgelegd en heffingsrente in rekening gebracht.
1.2. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag en de
beschikkingen. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen.
1.3. Belanghebbende is tegen voormelde uitspraak van de Inspecteur in beroep
gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft
het beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar, de navorderingsaanslag,
de boetebeschikking en naar het hof begrijpt de heffingsrentebeschikking vernietigd.
1.4. Het beroepschrift tegen de uitspraak van de Rechtbank is op 9 maart 2009
ter griffie ingekomen en is aangevuld bij brief met bijlagen van 19 maart 2009.
1.5. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2010 te Leeuwarden.
Belanghebbende en de Inspecteur zijn daar verschenen. Van het verhandelde ter
zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende, geboren op 19 januari 1944, geniet in 2002 inkomsten uit
dienstbetrekking van A en pensioen/lijfrenten van B en C. Van deze lijfrenten
heeft belanghebbende jaaropgaven ontvangen van C.
2.2. Daarnaast heeft belanghebbende bedragen van 2.000 en 4.000 ontvangen
van C. Deze bedragen moeten worden aangemerkt als (gedeeltelijke) afkoop van
een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule. Belanghebbende heeft op respectievelijk
2 mei 2002 en 23 mei 2002 aanvraagformulieren ingevuld teneinde de bedragen
van 2.000 en 4.000 uitbetaald te krijgen. Op deze formulieren stond aan
de achterzijde de volgende tekst vermeld:
aangezien bij deze coupon het opgenomen bedrag niet wordt aangewend voor een
(tijdelijke) lijfrente, is er sprake van gedeeltelijke afkoop. In dit geval
is C niet inhoudingsplichtig doch verplicht opgave te doen aan de belastingdienst.
U dient het bedrag op uw I.B.-aangifte te vermelden.
2.3. Bij brief van 13 juni 2002 schrijft C aan belanghebbende onder meer:
Gevolg gevend aan uw verzoek tot een gedeeltelijke opnamen uit bovengenoemde
verzekering delen wij u mede dat wij inmiddels een bedrag van 2.000,00 en
4.000,00 minus inhoudingen, op de door u aangegeven wijze hebben overgemaakt.
Deze brief vermeldt niets over de belastingheffing over de opgenomen bedragen.
2.4. Er is geen (andere) brief of jaaropgave waarin belanghebbende door C erop
wordt gewezen dat de afkoop van de kapitaalverzekering met lijfrenteclausule
in de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen dient te worden
vermeld.
2.5. Belanghebbende heeft op 10 maart 2003 aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen voor het jaar 2002. In het aangiftebiljet heeft belanghebbende
de inkomsten van A en B en de uitgekeerde lijfrenten van C opgenomen conform
de ontvangen jaaropgaven. Ter zake van de hiervoor onder 2.2 vermelde afkoop
heeft belanghebbende niets in zijn aangifte vermeld.
2.6. De primitieve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor
het jaar 2002 is overeenkomstig de ingediende aangifte vastgesteld naar een
belastbaar inkomen uit werk en woning van 49.805.
2.7. Bij brieven van 26 juni 2007 en 16 juli 2007 schrijft de Inspecteur aan
belanghebbende dat hij voornemens is een navorderingsaanslag op te leggen naar
een belastbaar inkomen uit werk en woning van ( 49.805 + 6.000 =) 55.805
en een boete van 50%.
3. Het geschil, de standpunten en
conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil of belanghebbende te kwader trouw is, op
grond waarvan de in geding zijnde navorderingsaanslag mocht worden opgelegd
en of terecht en tot het juiste bedrag een boete is opgelegd.
3.2. Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in
de van hen afkomstige stukken. Hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd, is
vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.3. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank
en ongegrondverklaring van het beroep tegen de uitspraak op bezwaar. Belanghebbende
concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De Inspecteur stelt dat belanghebbende te kwader trouw is, omdat hij opzettelijk
onjuiste of onvolledige inlichtingen heeft verstrekt, dan wel opzettelijk juiste
inlichtingen achterwege heeft gelaten. De Inspecteur stelt dat belanghebbende
wist dat de onderhavige uitkeringen, die voortvloeien uit een polis waarvoor
de premies aftrekbaar waren, belast zijn. Voorts wijst de Inspecteur erop dat
belanghebbende de verzekeringsmaatschappij tweemaal heeft verzocht om een gedeeltelijke
opname van bedragen uit deze polis, waarbij op de opnameformulieren uitdrukkelijk
stond vermeld dat hij de uitkering diende op te nemen in zijn aangifte voor
de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De Inspecteur stelt zich op
het standpunt dat de hiervoor onder 2.3 aangehaalde brief van 13 juni 2002 geldt
als jaaropgave voor belanghebbende. De Inspecteur wijst erop dat in de aangifte
uitdrukkelijk wordt gevraagd of sprake is van terugontvangen premies dan wel
andere negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen.
4.2. Belanghebbende stelt dat hij bij het doen van aangifte ervan is uitgegaan
dat hij van alle relevante fiscale gebeurtenissen een jaaropgave had ontvangen,
dat hij inzake de in geding zijnde uitkering geen jaaropgave heeft ontvangen
en dat hij deze uitkering daarom per ongeluk niet heeft vermeld in zijn aangifte,
zodat hij ter zake van het niet vermelden van deze uitkering niet te kwader
trouw was.
4.3. Het Hof hecht geloof aan de verklaring van belanghebbende dat hij bij het
invullen van zijn aangifte is uitgegaan van de door hem ontvangen jaaropgaven
en dat hij daarbij niet de beschikking had over de aanvraagformulieren van de
uitkeringen van 2.000 en 4.000 en de brief van 13 juni 2002. Dat is een
slordige nalatigheid, die belanghebbende kan worden verweten, maar dat brengt
niet mee dat belanghebbende zich bewust was dat hij zijn aangifte onjuist invulde.
Daaruit vloeit voort dat belanghebbende niet opzettelijk onjuiste of onvolledige
gegevens verstrekte. Belanghebbende was derhalve niet te kwader trouw. De navorderingsaanslag
is ten onrechte opgelegd.
4.4. Gelet op het vorenoverwogene heeft de Rechtbank terecht de navorderingsaanslag
en de boetebeschikking vernietigd. Het Hof zal dan ook de uitspraak van de Rechtbank
bevestigen.
5. Kosten
Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende
in verband met de behandeling van het hoger beroep voor het Hof redelijkerwijs
heeft moeten maken. Gelet op artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht
komen hiervoor in aanmerking de reiskosten van belanghebbende voor het bijwonen
van de zitting van het Hof. Het Hof stelt deze kosten vast op 20. Niet gesteld
of gebleken is dat andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn
gemaakt.
6. Beslissing
Het Gerechtshof:
bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;
veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop
van 20; en
verstaat dat van de Staat ter zake van het door de Inspecteur ingestelde hoger
beroep na het onherroepelijk worden van deze uitspraak een griffierecht geheven
wordt van 448.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van de Merwe, voorzitter, mr. J. Lamens en mr. A.J.H. van Suilen in tegenwoordigheid van mr. W.J.N.M. Snoijink als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2010.
Bron: www.rechtspraak.nl
LJN-nummer: BO1556