Gedeeltelijke afkoop saldolijfrente leidt tot afkoop/prijsgeven overige aanspraken. Navorderingsaanslag terzake van het van BV ontvangen bedrag i.v.m. wijziging saldolijfrente-overeenkomst terecht opgelegd. Geen sprake van een ambtelijk verzuim
UITSPRAAK BELASTINGKAMER RECHTBANK TE BREDA | |
Belastingkamer : | Eerste meervoudige |
Zaaknummer : | AWB 09/1704 |
Datum uitspraak : | 15 december 2010 |
Belastingmiddel : | Inkomstenbelasting / AWR |
Uitspraak hof Den Bosch : | Klik hier voor de uitspraak van het hof |
Zaaknummer : | BK 11/00051 |
Datum : | 6 oktober 2011 |
Arrest Hoge Raad : | Klik hier voor het arrest |
Zaaknummer : | 11/05002 |
Datum : | 21 december 2012 |
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen [belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor ‘s-Hertogenbosch, verweerder.
Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
De bestreden uitspraken
op bezwaar
De in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van
8 april 2009 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar
2003 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen
naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 170.561 en een belastbaar
inkomen uit sparen en beleggen van € 1.854 (aanslagnummer [nummer].H.37), en
de met die aanslag in één geschrift bekendgemaakte beschikkingen
heffings- en revisierente.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2010 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigden van belanghebbende, [gemachtigden],
verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] B.V. te Waalre, alsmede namens de inspecteur,
[gemachtigden].
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. Belanghebbende is gehuwd
met [echtgenote] en is bestuurder van [de BV] (hierna: de BV). De aandelen van
de BV zijn in handen van de drie kinderen van belanghebbende, ieder voor een
gelijk deel.
2.2. In 1998 is een vordering die belanghebbende had op de BV, groot fl. 700.000
(€ 317.646) omgezet in een aanspraak op een lijfrente van fl. 48.588 (€ 22.048)
per jaar ingaande op 1 juli 1998 en uit te keren aan belanghebbende en zijn
echtgenote tot het overlijden van de langstlevende hunner (hierna: saldolijfrente).
2.3. Naast voormelde saldolijfrente heeft belanghebbende jegens de BV nog een
drietal
aanspraken, te weten:
- een pensioenrecht, bestaande uit ouderdomspensioen en daaraan gekoppeld partnerpensioen
(hierna: pensioenrecht);
- een lijfrente in verband met de inbreng van de eenmanszaak in de BV in 1974
die recht geeft op een uitkering van fl. 17.886 (€ 8.116) per jaar (hierna:
stakingslijfrente);
- een lijfrente waarvoor belanghebbende in de jaren 1983 tot en met 1988 premies
heeft gestort, die recht geeft op een uitkering van fl. 13.911 (€ 6.313) per
jaar (hierna: lijfrente III).
De stakingslijfrente en lijfrente III geven belanghebbende en zijn echtgenote
recht op voornoemde uitkeringen met ingang van 6 juli 1998 en tot het overlijden
van de langstlevende hunner.
2.4. Tussen partijen is niet in geschil dat de uitkeringen uit de saldolijfrente
belastbaar zijn voor zover ze uitgaan boven het bedrag van € 317.646 en dat
de overige lijfrente- en pensioenuitkeringen volledig tot het belastbaar inkomen
uit werk en woning behoren. De rechtbank acht dit juist en sluit zich hier bij
aan.
2.5. Volgens de aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2003 heeft de
BV de waarde van haar bezittingen per 1 januari 2003 gesteld op € 363.174. De
passiefzijde van de balans vermeldt een bedrag van € 678.301 aan schulden en
een eigen vermogen van negatief € 315.127. Van voornoemde schulden ziet een
bedrag van € 666.638 op verplichtingen jegens belanghebbende, opgebouwd als
volgt:
- Saldolijfrente € 323.104
- Pensioenrecht € 132.084
- Stakingslijfrente € 118.936
- Lijfrente III € 92.514
Totaal € 666.638
2.6. Bij overeenkomst gedateerd
12 september 2003 is de saldolijfrente per 1 januari 2003 omgezet van een levenslange
naar een tijdelijke lijfrente door te bepalen dat de saldolijfrente uiterlijk
op 1 april 2008 eindigt. In ruil daarvoor heeft belanghebbende in 2003 van de
BV een bedrag van € 218.430 ontvangen. Niet in geschil is dat dit bedrag, met
voorbijgaan aan de financiële situatie bij de BV, op zakelijke grondslagen
berust.
2.7. Voormeld ontvangen bedrag vermeerderd met de reeds genoten uitkeringen
uit hoofde van de saldolijfrente is gelijk aan het in 2.2 vermelde bedrag dat
aan koopsom voor de saldolijfrente is gestort.
2.8. Op 9 november 2004 ziet belanghebbende af van zijn rechten op uitkeringen
voortvloeiende uit de saldolijfrente-overeenkomst. In ruil daarvoor is geen
vergoeding bedongen met als reden de slechte solvabiliteit en liquiditeit van
de BV. Inmiddels is de BV geliquideerd.
2.9. Op 15 februari 2005 heeft belanghebbende een verbeterde aangifte inkomstenbelasting
en premie volksverzekeringen over het jaar 2003 ingediend naar een verzamelinkomen
van € 59.854, zonder daarbij (een deel van) het van de BV ontvangen bedrag van
€ 218.430 als belastbaar inkomen uit werk en woning te verantwoorden. Dienovereenkomstig
is met dagtekening 23 maart 2005 de aanslag opgelegd. Op het aanslagbiljet is
vermeld dat is afgeweken van de aangifte. De afwijking betreft enkel de omstandigheid
dat voormelde verbeterde versie door de belastingdienst als aanvulling op de
initiële aangifte is aangemerkt.
2.10. In 2007 is bij de BV een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid
van de aangiften vennootschapsbelasting en loonbelasting over de boekjaren 2002
tot en met 2005. Tijdens het boekenonderzoek is onder meer kennis genomen van
de onder 2.5 [EvT: moet zijn 2.6] vermelde
overeenkomst. Naar aanleiding van de bevindingen van het boekenonderzoek is
de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd. Hierbij is het bedrag van € 218.430
in onderlinge verhouding tot de balanswaarde van de desbetreffende verplichtingen
beschouwd als daaruit genoten inkomsten. Het nagevorderde bedrag is als volgt
becijferd:
Inkomsten Belastbaar
- Saldolijfrente € 105.868,00 € 0
- Pensioenrecht € 43.278,52 € 43.278
- Stakingslijfrente € 38.970,46 € 38.970
- Lijfrente III € 30.313,05 € 30.313
Totaal € 218.430,03 € 112.561
Over het bedrag van € 43.278
is 20% revisierente berekend. Belanghebbende heeft bezwaar tegen de navorderingsaanslag
en tegen de beschikkingen heffingsrente en revisierente ingediend. Bij uitspraken
op bezwaar zijn de navorderingsaanslag en de beschikkingen heffingsrente en
revisierente gehandhaafd.
2.11. In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
- Is sprake van een ambtelijk verzuim dan wel in rechte te honoreren opgewekt
vertrouwen dat navordering verhindert?
- Is een bedrag van € 112.561 van de in 2003 door belanghebbende ontvangen som
belastbaar als inkomen uit werk en woning?
Voor het geval de rechtbank de eerste vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend
beantwoordt, is niet in geschil dat het inkomen en beide rentebeschikkingen
terecht en tot de juiste bedragen zijn vastgesteld.
Met betrekking tot het ambtelijk verzuim
2.12. Het ligt op de weg
van belanghebbende om aannemelijk te maken dat de inspecteur een ambtelijk verzuim
heeft begaan dat navordering verhindert.
2.13. De rechtbank stelt het volgende voorop. De inspecteur mag bij het vaststellen
van een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen uitgaan van
de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige bij zijn aangifte heeft
verstrekt. Tot een nader onderzoek is hij in beginsel niet gehouden. Wel is
hij tot een nader onderzoek gehouden indien hij, na met een normale zorgvuldigheid
kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van
enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen (Hoge Raad
9 januari 2009, nr. 07/10292, LJN: BG9068, r.o. 3.4).
2.14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk
gemaakt dat de inspecteur een ambtelijk verzuim heeft begaan en is dat ook niet
anderszins gebleken. Belanghebbende heeft in zijn aangifte geen melding gemaakt
van de wijziging van de saldolijfrente-overeenkomst. Voorts valt niet in te
zien waarom de inspecteur naar aanleiding van de gegevens in box 3 tot een nader
onderzoek zou hebben moeten besluiten. Ook behoefde de inspecteur niet op de
hoogte te zijn van mutaties in de aangifte vennootschapsbelasting van de BV
nu belanghebbende geen aandeelhouder is van de BV en om die reden de aangiften
van belanghebbende en de BV zich, naar de inspecteur onweersproken heeft gesteld,
niet in één gezamenlijk dossier bevinden.
2.15. Dit leidt tot de conclusie dat geen sprake is van een ambtelijk verzuim
dat aan navordering in de weg zou staan. Nu eerst na het vaststellen van de
aanslag is gebleken dat de saldolijfrente-overeenkomst is gewijzigd, leverde
dat een feit op dat navordering rechtvaardigt.
Met betrekking tot het vertrouwensbeginsel
2.16. Belanghebbende voert
aan dat op grond van het vertrouwensbeginsel evenmin sprake kan zijn van navordering
nu uit de toelichting op de aanslag valt op te maken dat de aangifte inhoudelijk
is beoordeeld en sprake is van een bewuste standpuntbepaling met betrekking
tot de onderhavige problematiek. Gelet op de omstandigheid dat bij het opleggen
van de aanslag de verbeterde aangifte gevolgd is, kon belanghebbende naar het
oordeel van de rechtbank geen in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen aan
vorenbedoelde toelichting. Er is dus geen vertrouwen gewekt dat aan navordering
in de weg staat.
Met betrekking tot het materiële geschil
2.17. Uit de stukken van
het geding stelt de rechtbank vast dat belanghebbende gerechtigd is tot een
viertal bij de BV bedongen vermogensrechtelijke aanspraken en dat hij en de
BV een handeling hebben verricht, waarbij belanghebbende de beschikking heeft
gekregen over een toekomstige bate in ruil voor een tegenprestatie. Als gevolg
hiervan is, naar de inspecteur onweersproken heeft gesteld, de dekkingsgraad
bij de BV verlaagd van 53,5% naar 31,5%. Onder deze omstandigheden is naar het
oordeel van de rechtbank met voornoemde handeling een deel van de rechten die
zijn besloten in het pensioenrecht, de stakingslijfrente en lijfrente III in
fiscale zin overgegaan in het recht dat in de saldolijfrente is besloten. In
de keuze die belanghebbende en de BV hebben gemaakt en die tot uitdrukking komt
in de onder 2.6 genoemde overeenkomst, ligt dan ook een beschikkingshandeling
besloten ter zake van zowel de saldolijfrente als het pensioenrecht, de stakingslijfrente
en lijfrente III. Dat de juridische vormgeving niet overeenstemt met de economische
en fiscale realiteit inhoudende dat belanghebbende heeft afgezien van een deel
van voornoemde aanspraken, doet aan het voorgaande niet af. Voor dat geval is
niet in geschil dat het gelijk aan de zijde van de inspecteur is.
2.18. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.
2.19. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Aldus gedaan door mr. W.A.P.
van Roij, voorzitter, mr. D. Hund en mr.drs. M.M. de Werd , rechters, en door
de voorzitter en mr. M.D.E. Copra-Carolie, griffier, ondertekend.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2010.
Bron: www.rechtspraak.nl
LJN-nummer: BT2069