Heffing over aanspraak uit (loon)stamrechtovereenkomst in de zin van artikel 11, lid 1, onderdeel g, Wet LB terecht; aanspraak op tijdstip van ontbinding van BV aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking

UITSPRAAK BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE ARNHEM
Belastingkamer : Derde meervoudige
Zaaknummer : BK 11/00072
Datum uitspraak : 26 juli 2011
Belastingmiddel : Loonbelasting
 
Uitspraak rechtbank Arnhem : Klik hier voor de uitspraak
Zaaknummer : AWB 10/1225
Datum: 28 december 2010

UITSPRAAK

van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 28 december 2010, nummer AWB 10/1225, in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur).


1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 107.517 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van negatief € 18.151. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 3.494.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 29 juli 2007, nr. AWB 07/3063 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van beroepsgronden.


1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij dit Hof. Het Hof heeft bij uitspraak van 13 oktober 2009, nr. 08/00458, LJN BK1126, de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur vernietigd en de zaak teruggewezen naar de Inspecteur teneinde opnieuw op het bezwaar te beslissen.

1.5 De Inspecteur heeft bij uitspraak van 22 februari 2010 het bezwaar wederom afgewezen en de aanslag gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 28 december 2010, nr. AWB 10/1225 ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld bij dit Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.7 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2011 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende alsmede de Inspecteur.

1.8 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1 Belanghebbende was directeur-grootaandeelhouder van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid A BV (hierna: de BV). Belanghebbende heeft van de BV een aanspraak op periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon bedongen (hierna: de aanspraak uit de stamrechtovereenkomst) als bedoeld in artikel 11, lid 1, letter g, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet). De BV is op 9 december 2003 wegens gebrek aan baten ontbonden en uitgeschreven uit het handelsregister bij de Kamer van Koophandel. Het voornemen tot ontbinding is op 10 oktober 2003 aan de BV medegedeeld.

2.2 Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV 2003 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.857.

2.3 Bij het opleggen van de aanslag heeft de Inspecteur een correctie op het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning aangebracht van € 75.660. Dit bedrag betreft de waarde van de aanspraak uit de stamrechtovereenkomst tussen belanghebbende en de BV. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 107.517. De Inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag bovendien een verlies uit aanmerkelijk belang vastgesteld van € 18.151. Dit bedrag betreft het bij oprichting in de BV gestorte kapitaal.

2.4 Bij brief van 21 januari 2010 heeft belanghebbende bij de Kamer van Koophandel bezwaar gemaakt tegen de ontbinding van de BV. Dit bezwaar is afgewezen. De ontbinding kon niet meer ongedaan worden gemaakt.

3. Het geschil en de standpunten van partijen

3.1 In geschil is of de aanslag tot een juist bedrag is vastgesteld. In het bijzonder is in geschil het antwoord op de vraag of de aanspraak uit de stamrechtovereenkomst door de ontbinding van de BV in het onderhavige jaar tot het belastbaar inkomen uit werk en woning moet worden gerekend.

3.2 Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.

3.3 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4. Beoordeling van het geschil

Uitnodiging zitting Rechtbank

4.1 Belanghebbende stelt in hoger beroep dat hij niet juist is uitgenodigd voor de zitting bij de Rechtbank en dat hij daardoor niet in de gelegenheid is geweest zijn zaak optimaal te bepleiten.

4.2 Uit de uitspraak en de stukken van het geding blijkt omtrent de processuele gang van zaken bij de Rechtbank het volgende. Het onderzoek ter zitting door de Rechtbank heeft plaatsgehad op 1 december 2010. Daarbij waren belanghebbende en zijn gemachtigde niet aanwezig, wel de Inspecteur. Belanghebbendes toenmalige gemachtigde was voor die zitting uitgenodigd bij aangetekende brief van 16 september 2010, gericht aan het laatst bekende adres. In een brief van belanghebbendes gemachtigde van 29 november 2010, die de volgende dag door de Rechtbank is ontvangen, heeft de gemachtigde het volgende vermeld:

‘Namens X te Z bevestig ik hierbij mijn telefoontje van vorige week, waarin ik u mededeelde dat mijn cliënt er evenals de inspecteur geen bezwaar tegen heeft dat deze zaak schriftelijk wordt behandeld.’

4.3 Blijkens de uitspraak van de Rechtbank zijn belanghebbende en zijn gemachtigde, met kennisgeving aan de Rechtbank, niet ter zitting verschenen. De Rechtbank heeft uit het in de brief bedoelde telefoongesprek en de daaropvolgende brief van 29 november 2010 kennelijk afgeleid dat de gemachtigde de uitnodiging voor de zitting had ontvangen en dat noch belanghebbende noch zijn gemachtigde ter zitting zou verschijnen. Gelet op het procesverloop en de inhoud van de laatstbedoelde brief acht het Hof deze conclusie niet onbegrijpelijk.

4.4 Gelet op het vorenstaande acht het Hof aannemelijk dat de uitnodiging voor de zitting van de Rechtbank op regelmatige wijze en tijdig op het betrokken adres is aangeboden. De Rechtbank mocht derhalve de behandeling ter zitting in afwezigheid van belanghebbende laten plaatsvinden. In dit verband verdient nog opmerking dat belanghebbende door de gang van zaken niet in zijn procesbelang is geschaad nu, blijkens het proces-verbaal van de zitting van de Rechtbank, de Inspecteur geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht of nieuwe stellingen heeft ingenomen en belanghebbende zich in hoger beroep zowel schriftelijk als mondeling ter zitting van het Hof heeft kunnen uitlaten over al hetgeen door de Inspecteur in de loop van de procedure naar voren is gebracht.

Aanspraak uit de stamrechtovereenkomst

4.5 De Rechtbank heeft geoordeeld dat, als er al geen sprake is van afkoop van de aanspraak uit de stamrechtovereenkomst, door de ontbinding van de BV op 9 december 2003 in ieder geval geen sprake meer is van een toegelaten verzekeraar in de zin van artikel 11, lid 1, letter g, in samenhang met artikel 19a, lid 1, letter d, van de Wet. De Rechtbank heeft voorts geoordeeld dat, nu niet is gesteld of gebleken dat de aanspraak uit de stamrechtovereenkomst bij een andere toegelaten verzekeraar is ondergebracht, de aanspraak ingevolge artikel 19b, lid 1, letter a en lid 6, van de Wet op het tijdstip van de ontbinding van de BV moet worden aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking. Verder heeft de Rechtbank geoordeeld dat, nu de hoogte van de aanspraak uit de stamrechtovereenkomst niet in geschil is, de Inspecteur terecht de waarde van die aanspraak in het onderhavige jaar tot het belastbaar inkomen uit werk en woning heeft gerekend. Het Hof sluit zich bij deze oordelen aan en maakt deze tot de zijne. Voornoemde oordelen vinden hun bevestiging in het, tijdens de hogerberoepsprocedure bekend geworden, feit dat de ontbinding van de BV op 9 december 2003, nadien op generlei wijze ongedaan kon worden gemaakt (zie 2.4).

Heffingsrente

4.6 Het beroep en hoger beroep worden geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente (zie Hoge Raad 27 november 2009, nr. 07/13621, LJN BJ7907). De grief die is gericht tegen de belastingaanslag, wordt geacht mede te zijn gericht tegen de beschikking heffingsrente. Nu deze grief niet slaagt, en belanghebbende voor het overige niets heeft gesteld omtrent de beschikking heffingsrente, is ook het (hoger) beroep inzake de heffingsrente ongegrond.

Slotsom

4.7 Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.


5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.


6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank

Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Ettema, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. B.F.A. van Huijgevoort in tegenwoordigheid van W.J.N.M. Snoijink als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2011.

Bron: www.rechtspraak.nl

LJN-nummer: BR4571