In rekening courant verrekende (pensioen)premie niet aftrekbaar als negatief loon en ook niet als lijfrentepremie
UITSPRAAK BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN | |
Belastingkamer : | Eerste meervoudige |
Zaaknummer : | BK 10/00175 |
Datum uitspraak : | 25 oktober 2011 |
Belastingmiddel : | Inkomstenbelasting |
UITSPRAAK
van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de
rechtbank Leeuwarden van 21 juni 2010, nummer AWB 09/2510, in het geding tussen
belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor
Groningen (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan belanghebbende is
voor het jaar 2006 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
(hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
32.248. Aan heffingsrente is bij beschikking een bedrag vastgesteld van
604.
1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak
op bezwaar de aanslag IB/PVV en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank
Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep in de bestreden
uitspraak ongegrond verklaard.
1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5 Tot de stukken van het
geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen
dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al
dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2011 te Leeuwarden.
Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede namens de Inspecteur
A, bijgestaan door B.
1.7 Belanghebbende en de Inspecteur hebben ter zitting een door hen voorgedragen
pleitnota overgelegd.
1.8 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan
deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1 Belanghebbende is geboren
op 9 september 1944 en is getrouwd met C, geboren op 28 augustus 1946.
2.2 Belanghebbende is van beroep accountant-administratieconsulent. Hij drijft
als zodanig voor zijn rekening onder de naam D een onderneming die is gevestigd
te L (hierna: de eenmanszaak). De resultaten van deze eenmanszaak heeft belanghebbende
vanaf 1992 in zijn aangiften IB/PVV aangegeven als winst uit onderneming.
2.3 Belanghebbende is vanaf 1 april 1990 als directeur in dienstbetrekking van
E B.V. (hierna: E bv). Belanghebbende bezit middellijk de economische eigendom
van de aandelen in E bv. De juridische eigendom van de aandelen in E bv is in
handen van F Inc., een vennootschap opgericht naar het recht van de staat Delaware
in de Verenigde Staten van Amerika (hierna: de Inc.). Belanghebbende is economisch
eigenaar van de aandelen van de Inc.
2.4 Belanghebbende heeft de werkzaamheden voor zowel de eenmanszaak als E bv
in het onderhavige jaar verricht in een woon/winkelpand aan de a-straat te L
alsmede in een kantoorruimte op de eerste verdieping van zijn eigen woning te
Z. Het woon/winkelpand te L is eigendom van de Inc. In L heeft belanghebbende
ook zijn cliënten ontvangen.
2.5 Belanghebbende is als accountant-administratieconsulent lid van de Nederlandse
orde van accountant-administratieconsulenten (hierna: de Orde). Op grond van
door de Orde gegeven regels legt belanghebbende in zijn agenda per dag vast
hoeveel uren hij voor welke cliënt heeft verricht. Na afronding van de
desbetreffende werkzaamheden maakt belanghebbende per cliënt handmatig
een overzicht van de ten behoeve van deze cliënt gewerkte uren, waarop
hij de factuur baseert. In het onderhavige jaar heeft belanghebbende, mede met
het oog op de zelfstandigenaftrek, per dag tevens zijn niet-declarabele werkzaamheden
genoteerd. Voorts heeft belanghebbende in zijn agenda per dag door middel van
de letters L (L) en Z (Z) vermeld waar hij zijn werkzaamheden heeft verricht.
2.6 Volgens deze agenda heeft belanghebbende in 2006 op alle dagen van het jaar
gewerkt, behalve 12 november 2006. In totaal heeft hij dat jaar voor zowel de
eenmanszaak als E bv 4086 uren gewerkt.
2.7 De omzetten van de eenmanszaak en E bv bedragen de hierna per jaar vermelde
bedragen (in guldens). Aan de tabel zijn toegevoegd de door belanghebbende gewerkte
uren per jaar volgens zijn agendas:
Jaar omzet bv uren omzet
per uur omzet eenmanszaak uren omzet per uur
1996 150.592 948 159 27.200 1793 15
1997 104.135 1421,5 73 45.997 1691 27
1998 106.418 1347,5 79 32.910 1806,5 18
1999 134.595 1291 104 81.335 1864,5 44
2001 128.148 1730,5 74 12.709 1590 8
2002 169.101 1848 92 31.641 1727 18
2003 108.077 1911,5 57 33.460 1924 17
2004 115.220 1907,5 60 10.847 2090,5 5
2006 onbekend 1541 - 10.043 2545 4
2.8 De gemiddelde omzet
van de eenmanszaak over de jaren 1996 tot en met 1999 en 2001 tot en met 2004
uitgedrukt in een percentage van de totale gemiddelde omzet van zowel E bv als
de eenmanszaak over de betreffende jaren bedraagt 21%.
2.9 Belanghebbende heeft als bijlage bij zijn hogerberoepschrift het volgende
handgeschreven stuk overgelegd (hierna: de pensioenbrief):
PENSIOENBRIEF
Geachte heer X
Betreft: Pensioentoezegging
Het doet ons genoegen u hierbij mede te delen dat wij met ingang van 1 april
1990 een pensioenregeling voor u hebben geregeld. Waarbij tussen ons en uw vorige
werkgever overeen is gekomen dat de pensioenreserve in eigen beheer opgebouwd,
door ons zal worden overgenomen.
Pensioenaanspraak
Uw pensioenregeling omvat een aanspraak op:
- een ouderdomspensioen te uwen behoeve, ingaande 1 januari 2006, hierna te
noemen pensioendatum, (
)
- een weduwenpensioen (
)
- een tijdelijke ouderdomspensioen (
)
- een tijdelijke weduwenpensioen (
)
Hoogte van de pensioenen
De hoogte van de pensioenen wordt als volgt bepaald:
Het jaarlijks ouderdomspensioen bedraagt 2,33% van het produkt van het aantal
dienstjaren, te rekenen vanaf 1 januari 1979 tot de pensioendatum en de op de
ingangsdatum van deze pensioenregeling geldende pensioengrondslag.
(
)
Pensioengrondslag is gelijk aan 12x het maandsalaris, vermeerderd met vakantietoeslag
en vaste vergoedingen en verminderd met een zekere aftrek (franchise).
(
)
Z (
), april 1990
(handtekening) (X, direkteur)
E B.V.
p/a a-straat , L
en
G B.V.
b-straat , Z
Voor overdracht van de pensioenverplichting
(handtekening) (X, direkteur)
2.10 Als bijlage bij voornoemd
stuk is het volgende stuk overgelegd:
Verklaring ex. artikel 2, derde lid onder c, ten tweede van de Pensioen- en
spaarfondsenwet.
Aan ondergetekende I, X geboren 9 september 1944, zijn d.d. 1 april 1990 pensioenrechten
toegekend door ondergetekende II E BV gevestigd p/a a-straat , L.
(
)
Dit stuk is door belanghebbende voor zichzelf en als directeur van E bv ondertekend
met als dagtekening april 1990.
2.11 In het controlerapport van de Inspecteur van het boekenonderzoek bij E
bv voor de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting 1990 tot
en met 1995 staat het volgende vermeld:
Pensioenverplichting
In verband met wijziging van dienstbetrekking per 1 april 1990 is de pensioenverplichting
voor de directeur overgenomen van de vorige werkgever (
). Zonder fiscale gevolgen
kan de pensioenverplichting overgenomen worden tot een bedrag van f. 172.650
(afgerond)
(
)
2.12 Belanghebbende heeft een bedrag van 3.000 als lijfrentepremie aangemerkt.
Hiervoor heeft hij het volgende stuk overgelegd van E bv aan haar werknemers,
zijnde belanghebbende en zijn echtgenote (hierna: de aanvullende pensioenovereenkomst):
(
)
Z 27 december 2006
Onderwerp
Aanvullende pensioenovereenkomst met bovengenoemde werknemers deel uitmakende
van de arbeidsovereenkomst met deze B.V.
Voor u is met de B.V. een aanvullende oudedagsvoorziening afgesloten (pensioen)
onder de volgende voorwaarden:
1 Deze overeenkomst geldt voor u als aanvulling of volledige oudedagsvoorziening.
2 Deze overeenkomst mag niet afgekocht of vervreemd worden of tot verkoop van
zekerheid dienen.
3 Deze overeenkomst eindigt bij overlijden van de werknemers.
4 Deze overeenkomst gaat in bij de leeftijd van 65 jaar van de vrouw en 65 jaar
van de man.
5 Deze verplichting zal 50,-- per kwartaal (achteraf zijn).
6 De premie wordt in rekening-koerant verwerkt (2 x 2.900,-)
7 Deze B.V. draagt ook 2 x 2900,-- bij.
Aldus overeengekomen op december
E B.V.: X: C
(handtekening) (handtekening) (handtekening)
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In geschil is het antwoord
op de vraag of de Inspecteur het belastbare inkomen uit werk en woning juist
heeft vastgesteld en of hij de algemene beginselen van behoorlijk bestuur bij
het opleggen van de aanslagen niet heeft geschonden. Belanghebbende beantwoordt
deze vragen ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
3.2 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de
van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen
is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank
en de Inspecteur en vaststelling van het belastbare inkomen uit werk en woning
in overeenstemming met de door hem ingediende aangifte.
3.4 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
Verdeling bewijslast
4.1 De Inspecteur beroept
zich op omkering en verzwaring van de bewijslast, omdat belanghebbende niet
heeft voldaan aan zijn verplichtingen voortvloeiende uit artikel 47 van de Algemene
wet inzake rijksbelastingen. Nu de bewijslast voor de onderhavige geschilpunten
reeds op belanghebbende rust, heeft het niet voldoen aan de vordering van de
Inspecteur geen gevolgen voor de bewijslastverdeling (Hoge Raad, 3 februari
2006, nr. 41.814, LJN AV0826, BNB 2006/205).
Zelfstandigenaftrek
4.2 Artikel 3.76, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 bepaalt:
De zelfstandigenaftrek geldt voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet.
4.3 Artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onderdeel a, bepaalt:
In deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder urencriterium:
het gedurende het kalenderjaar besteden van ten minste 1225 uren aan werkzaamheden
voor een of meer ondernemingen waaruit de belastingplichtige als ondernemer
winst geniet, indien: (..) de tijd die in totaal wordt besteed aan die ondernemingen
en het verrichten van werkzaamheden in de zin van de afdelingen 3.3 en 3.4,
grotendeels wordt besteed aan die ondernemingen.
4.4 Belanghebbende heeft gesteld dat hij in het onderhavige jaar ten minste
1225 uren heeft besteed aan de eenmanszaak. Gelet op de gemotiveerde betwisting
daarvan door de Inspecteur, rust op belanghebbende de last deze stelling aannemelijk
te maken. Belanghebbende heeft daartoe een urenoverzicht overgelegd dat hij
aan de hand van zijn agenda heeft opgesteld. De Inspecteur heeft de juistheid
van dat overzicht betwist. Hij heeft daartoe op het volgende gewezen. Het overzicht
bevat diverse incongruenties en onwaarschijnlijkheden, waaronder het zeer hoge
aantal gewerkte uren per jaar en per dag. Uit diverse gegevens leidt de Inspecteur
af, dat de urenoverzichten (deels) achteraf zijn opgesteld. De Inspecteur heeft
in de jaren vóór 2006 een groot verschil in omzet per uur tussen
E bv en de eenmanszaak geconstateerd, zoals volgt uit de onder de feiten opgenomen
tabel, waardoor hij betwijfelt of ook de uren in het onderhavige jaar wel juist
zijn vastgesteld. Tegenover deze gemotiveerde weerspreking door de Inspecteur
heeft belanghebbende naar het oordeel van het Hof, met hetgeen hij in de stukken
van het geding en ter zitting naar voren heeft gebracht, niet aannemelijk gemaakt
dat hij in het onderhavige jaar ten minste 1225 uren heeft besteed aan de eenmanszaak.
De door belanghebbende in zijn agenda bijgehouden uren zijn daartoe onvoldoende.
Hierbij heeft het Hof mede overwogen dat belanghebbende onvoldoende heeft onderbouwd
op welke wijze hij 365 dagen per jaar, gemiddeld ruim 11 uur per dag heeft kunnen
werken. Daarnaast staat het voor de eenmanszaak gewerkte aantal uren niet in
verhouding tot de zeer lage omzet van 4 per uur, gelet op de omzetten per
uur die door E bv in de voorgaande jaren zijn behaald.
4.5 Belanghebbende heeft nog aangedragen dat hij alle niet-declarabele werkzaamheden
voor zowel de eenmanszaak, E bv en de Inc. binnen de eenmanszaak heeft verricht.
Voor zover deze niet-declarabele werkzaamheden ten behoeve van E bv of de Inc.
zijn verricht, schat belanghebbende periodiek de waarde van daaraan bestede
uren en stuurt een factuur met omzetbelasting naar E bv en de Inc. Voor zover
belanghebbende met deze stelling wil verdedigen dat hij wel voldoet aan het
urencriterium, overweegt het Hof dat belanghebbende ter zitting van het Hof
onvoldoende duidelijkheid heeft geboden over de wijze waarop met de niet-declarabele
uren van de vennootschappen is omgegaan, nu van daadwerkelijke declaratie van
deze uren onvoldoende is gebleken.
4.6 Belanghebbende beroept zich voorts op een schending van het vertrouwensbeginsel.
Hij stelt dat tot en met 1989 de zelfstandigenaftrek is geaccepteerd en daarna
niet meer, omdat hij enkel de productieve uren in zijn agenda heeft vermeld.
Voor het in rechte te beschermen vertrouwen is meer vereist dan de enkele omstandigheid
dat de inspecteur gedurende een aantal jaren bij het regelen van de aanslag
op een bepaald punt de aangifte heeft gevolgd. In die situatie hangt de gerechtvaardigdheid
van het vertrouwen af van de waardering van - voor zoveel nodig in onderlinge
samenhang te beoordelen - omstandigheden die bij de belastingplichtige de indruk
hebben kunnen wekken dat een door de inspecteur gedurende een aantal jaren betreffende
dezelfde aangelegenheid gevolgde gedragslijn berust op een weloverwogen standpuntbepaling.
Tot die omstandigheden kan behoren de vaststelling van een aanslag in overeenstemming
met een aangifte waarin de belastingplichtige de voor die aanslag van belang
zijnde aangelegenheid uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde heeft gesteld
(vgl. HR 13 december 1989, nr. 25077, BNB 1990/119). Met het enkel bij een aangiftebiljet
voegen van een specificatie is doorgaans het betrokken punt niet uitdrukkelijk
en gemotiveerd aan de orde gesteld (vgl. HR 13 januari 1993, nr. 28935, BNB
1993/100). Gesteld noch gebleken is, dat belanghebbende de aangelegenheid uitdrukkelijk
en gemotiveerd aan de Inspecteur heeft voorgelegd. Reeds hierom kan in het onderhavige
geval geen sprake zijn van in rechte te beschermen vertrouwen.
4.7 Het gelijk is op dit punt derhalve aan de Inspecteur.
Huisvestingskosten
4.8 Artikel 3.16, eerste
lid, van de Wet IB 2001 bepaalt:
Bij het bepalen van de winst komen mede niet in aftrek kosten en lasten die
verband houden met een werkruimte, de inrichting daaronder begrepen, ten behoeve
van de belastingplichtige zelf in zijn niet tot zijn ondernemingsvermogen behorende
woning, tenzij de werkruimte een naar verkeersopvatting zelfstandig gedeelte
van de woning vormt en:
a. ingeval hij tevens een werkruimte buiten die woning ter beschikking heeft,
hij het gezamenlijke bedrag van zijn winst uit een of meer ondernemingen, belastbaar
loon en belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden hoofdzakelijk in de werkruimte
in die woning verwerft, of
b. ingeval hij niet tevens een werkruimte buiten die woning ter beschikking
heeft, hij het gezamenlijke bedrag van zijn winst uit een of meer ondernemingen,
belastbaar loon en belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden hoofdzakelijk
in of vanuit de werkruimte in die woning verwerft en in belangrijke mate in
de werkruimte in die woning verwerft.
4.9 Belanghebbende stelt, naar het Hof begrijpt, dat hij recht heeft op de aftrek
van huisvestingskosten ter zake van de werkruimte in zijn woning te Z, omdat
hij in het onderhavige jaar het gezamenlijke bedrag van de door hem genoten
winst uit de eenmanszaak en loon uit E bv en de Inc. hoofdzakelijk heeft verworven
in de werkruimte in zijn woning te Z. Gelet op de gemotiveerde betwisting door
de Inspecteur dat belanghebbende niet dit gezamenlijke bedrag hoofdzakelijk
in de werkruimte heeft verworven, rust op belanghebbende de last dit aannemelijk
te maken. Belanghebbende heeft daartoe voor het onderhavige jaar een urenoverzicht
overgelegd onder vermelding van de plaats van de verrichte werkzaamheden, dat
hij aan de hand van zijn agenda heeft opgesteld. De Inspecteur heeft de juistheid
van dat overzicht betwist, waarbij hij heeft verwezen naar de argumenten die
hij ook heeft aangedragen in het geschil over de zelfstandigenaftrek. Daarnaast
merkt hij op dat belanghebbende geen relatie heeft gelegd tussen de urenstaat
en de omzet.
4.10 Gelet op hetgeen de
Inspecteur heeft aangedragen en alle feiten en omstandigheden in hun onderling
verband bezien, is belanghebbende naar het oordeel van het Hof met hetgeen hij
in de stukken van het geding en ter zitting naar voren heeft gebracht, niet
geslaagd in de op hem rustende bewijslast.
4.11 Belanghebbende beroept zich op schending van het gelijkheidsbeginsel en
meer in het bijzonder de meerderheidsregel, omdat bij cliënten van hem
die meerdere werkruimten hadden, wel aftrek van de huisvestingskosten is toegestaan.
De Inspecteur bestrijdt dat sprake is van gelijke gevallen, omdat hem onder
andere niet bekend is of deze cliënten naast een werkruimte thuis ook elders
over een werkruimte kunnen beschikken en of het gezamenlijke bedrag van de winst
en inkomsten uit arbeid van die cliënten hoofdzakelijk in dan wel vanuit
de werkruimte in die woning is verworven. Belanghebbende heeft tegenover deze
weerspreking niet aannemelijk gemaakt, dat het hier gelijke gevallen betreffen.
4.12 Voor zover belanghebbende zich beroept op schending van het vertrouwensbeginsel,
omdat bij cliënten van hem die meerdere werkruimten hadden, wel aftrek
van de huisvestingskosten is toegestaan, overweegt het Hof het volgende. De
Inspecteur heeft weersproken dat hij vertrouwen heeft gewekt. Belanghebbende
heeft tegenover deze weerspreking niet aannemelijk gemaakt, dat hij een in rechte
te beschermen vertrouwen heeft kunnen ontlenen aan de aftrek die de Inspecteur
bij zijn cliënten heeft toegestaan.
4.13 Het beroep op het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel faalt.
Pensioen
4.14 Tussen partijen is
in geschil of aftrek mogelijk is van het met E bv in rekening-courant verrekende
bedrag uit de aanvullende pensioenovereenkomst (hierna: de premie). Belanghebbende
is van mening dat de premie als negatief loon dan wel als lijfrentepremie in
aanmerking moet worden genomen. Hij draagt hiervoor aan de bij zijn hogerberoepschrift
overgelegde pensioenbrief van april 1990 en de reeds eerder overgelegde aanvullende
pensioenovereenkomst. De Inspecteur bestrijdt de aftrek met de stelling dat
belanghebbende pensioenbrief eerst (veel) later heeft opgesteld, zodat deze
pensioenbrief, zo begrijpt het Hof de Inspecteur, niet ten grondslag kan liggen
aan de aanvullende pensioenovereenkomst. Voor zover het Hof zou oordelen dat
aan de pensioenbrief wel voldoende bewijskracht toekomt, verzoekt de Inspecteur
in de gelegenheid te worden gesteld om de daaruit voortvloeiende pensioenregeling
op zijn aanvaardbaarheid te kunnen toetsen. Voorts is de premie volgens de Inspecteur
niet als uitgaven voor inkomensvoorzieningen aftrekbaar, omdat de overeenkomst
niet met een direct verzekeringsbedrijf als bedoeld in de Wet toezicht verzekeringsbedrijf
1993 is afgesloten.
4.15 Volgens de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) behoren niet tot
het loon aanspraken ingevolge een pensioenregeling en bedragen die worden ingehouden
als bijdrage ingevolge een pensioenregeling. De aanvullende pensioenovereenkomst
voldoet niet aan de eisen van artikel 18, lid 3, onderdeel b van de Wet LB,
omdat in deze regeling niet het verbod tot prijsgeven van het pensioen is opgenomen.
Het Hof kan dan ook de vraag in het midden laten of de pensioenbrief daadwerkelijk
in april 1990 is overeengekomen, en of deze pensioenbrief en de aanvullende
pensioenovereenkomst een pensioenregeling behelzen als bedoeld in artikel 18,
van de Wet LB.
4.16 Het hiervoor overwogene geldt niet als de premie niet als negatief loon,
maar als lijfrentepremie en daarmee als uitgaven voor inkomensvoorzieningen
moet worden aangemerkt, zoals belanghebbende subsidiair heeft gesteld. Naar
het oordeel van het Hof is de aanvullende pensioenovereenkomst niet als een
lijfrenteovereenkomst aan te merken. Dit volgt reeds uit het feit dat belanghebbende
niet aannemelijk heeft gemaakt, dat de verzekeraar, E bv, bevoegd is het directe
verzekeringsbedrijf als bedoeld in de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993
uit te oefenen. Daartoe zou E bv als bedrijf overeenkomsten van levensverzekering
voor eigen rekening af moeten sluiten met inbegrip van het afwikkelen van de
in dat bedrijf gesloten overeenkomsten van levensverzekering. E bv is niet als
een dusdanig verzekeringsbedrijf aan te merken, nu zij enkel met belanghebbende
en zijn echtgenote levensverzekeringsovereenkomsten heeft afgesloten. Evenmin
is vast komen te staan, dat E bv een lichaam is dat ingevolge artikel 5, lid
1, onderdeel b, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 is vrijgesteld
van die belasting.
4.17 Voor zover belanghebbende zich beroept op schending van het vertrouwensbeginsel,
omdat de Inspecteur vertrouwen heeft gewekt bij de aanslagregeling dan wel de
boekenonderzoeken over de aftrek van de premie, merkt het Hof het volgende op.
Tegenover de betwisting door de Inspecteur, heeft belanghebbende niet aannemelijk
gemaakt, dat de Inspecteur bij de aanslagregeling dan wel de boekenonderzoeken
voor de beoordeling van de door E bv afgesloten levensverzekeringen een toets
heeft moeten aanleggen als bedoeld in artikel 45, lid 5, onderdeel a, onder
1o, en onderdeel b van de Wet IB 1964. Dan kan niet gesteld worden, dat de Inspecteur
het vertrouwen heeft gewekt, dat voornoemd artikel niet aan aftrek van de premie
als uitgaven voor inkomensvoorzieningen in de weg staat. Voor zover belanghebbende
heeft willen stellen dat de Inspecteur anderszins vertrouwen bij hem heeft gewekt,
heeft belanghebbende dit beroep onvoldoende gespecificeerd en onvoldoende met
stukken onderbouwd. Voor zover belanghebbende bedoeld heeft zich te beroepen
op de schending van enig ander rechtsbeginsel, heeft belanghebbende daartoe
evenmin voldoende feiten en omstandigheden aangedragen. Het Hof is daarom van
oordeel, dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Inspecteur
met deze correctie enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur heeft geschonden.
4.18 Belanghebbende beroept zich tot slot op toepassing van de foutenleer, vanwege
een ongelijke behandeling van het pensioen dan wel de levensverzekering in de
inkomstenbelasting van hem en de vennootschapsbelasting van E bv. Dit beroep
op de foutenleer faalt, nu het pensioen noch de levensverzekering tot de winst
uit onderneming van belanghebbende behoort en de foutenleer enkel van toepassing
is bij de vaststelling van de winst uit onderneming. Voor zover belanghebbende
op andere gronden de toepassing van de foutenleer verdedigt, heeft hij daartoe
onvoldoende gesteld.
4.19 Nu het gelijk in dezen aan de Inspecteur is, komt het Hof aan het bewijsaanbod
van de Inspecteur niet toe.
Heffingsrente
4.20 Belanghebbende herhaalt
in hoger beroep zijn klacht tegen de heffingsrentebeschikking. De Rechtbank
heeft op deze klacht als volgt geoordeeld:
(
) Ingevolge artikel 30f, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen
(AWR) wordt met betrekking tot de inkomstenbelasting rente - heffingsrente -
berekend ingeval een voorlopige aanslag, een aanslag of een navorderingsaanslag
wordt vastgesteld. Heffingsrente wordt vergoed over het negatieve bedrag van
de belastingaanslag en in rekening gebracht over het positieve bedrag van de
belastingaanslag, aldus het bepaalde in de artikelen 30g en 30h van de AWR.
3.18 Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de berekening van heffingsrente, zowel
het in rekening brengen als het vergoeden, is bedoeld ter compensatie van niet
genoten rente door de belastingplichtige dan wel de Schatkist. Het in rekening
brengen is uitdrukkelijk niet bedoeld als een sanctie. Wanneer heffingsrente
in rekening wordt gebracht heeft de belastingplichtige gedurende de periode
waarover de heffingsrente wordt berekend de mogelijkheid gehad om over dat geld
rente te ontvangen bij een bank. Gedurende die periode behoorde het belastingbedrag
eigenlijk toe aan de Schatkist en heeft de Schatkist daarom gedurende die periode
geen rente over dat bedrag kunnen ontvangen. Ter compensatie wordt heffingsrente
in rekening gebracht aan belastingplichtige. Eisers grief dat over een aan eiser
of een aan de door hem beheerste BV toekomende teruggaaf omzetbelasting geen
heffingsrente is vergoed, mist, wat daar overigens ook van zij, wettelijke grondslag.
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat verweerder terecht heffingsrente
in rekening heeft gebracht.
3.19 Dat de in rekening gebrachte heffingsrente conform de wettelijke bepalingen
is vastgesteld, heeft eiser niet bestreden. De rechtbank is ook niet gebleken
dat verweerder deze heffingsrente tot een te hoog bedrag heeft berekend.
4.21 Het Hof acht dit oordeel juist en maakt dit oordeel tot de zijne. Daaraan
voegt het Hof toe dat niet gebleken is dat de Inspecteur met het opleggen van
de aanslag het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden.
Interne compensatie
4.22 Belanghebbende herhaalt
in hoger beroep zijn klacht dat de Inspecteur in zijn uitspraak op het bezwaarschrift
ten onrechte andere elementen aan de aanslag ten grondslag heeft gelegd dan
hij bij de aanslagregeling heeft gedaan. Nu het bezwaar ziet op de aanslag in
zijn geheel staat het de Inspecteur vrij de elementen die aan de aanslag ten
grondslag liggen te wijzigen, mits hij daarbij de aanslag niet op een hoger
bedrag vaststelt en hij niet in strijd komt met de algemene beginselen van behoorlijk
bestuur. De Inspecteur heeft de aanslag niet op een hoger bedrag vastgesteld.
Het is het Hof niet gebleken dat de Inspecteur met het toepassen van de interne
compensatie in strijd is gekomen met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
De grief van belanghebbende faalt.
4.23 Belanghebbende beroept zich op schending van het vertrouwensbeginsel, omdat
de Inspecteur over de bij de interne compensatie betrokken posten reeds vragen
had gesteld. De Inspecteur bestrijdt dat hij het vertrouwen heeft gewekt dat
hij een of meer posten niet zou corrigeren. Belanghebbende heeft dit beroep
onvoldoende gespecificeerd en onvoldoende met stukken onderbouwd. Voor de schending
van enig ander rechtsbeginsel heeft belanghebbende evenmin voldoende feiten
en omstandigheden aangedragen. Het Hof is daarom van oordeel, dat onvoldoende
is gebleken dat de Inspecteur met deze correctie enig algemeen beginsel van
behoorlijk bestuur heeft geschonden.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan
door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. A.C. van Leijenhorst,
in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op 25 oktober 2011 in het openbaar uitgesproken.
Bron: www.rechtspraak.nl
LJN-nummer: BU2061