Premie komt niet in aftrek op afkoopsom kapitaalverzekering met lijfrenteclausule

UITSPRAAK BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE ARNHEM
Belastingkamer : Derde meervoudige
Zaaknummer : BK 11/00536
Datum uitspraak : 20 december 2011
Belastingmiddel : Inkomstenbelasting
 
Uitspraak rechtbank Arnhem : Klik hier voor de uitspraak (niet gepubliceerd)
Zaaknummer : AWB 10/4167
Datum: 23 juni 2011
 
Arrest Hoge Raad : Afgedaan met toepassing art. 81 Wet RO
Zaaknummer : 11/00459
Datum : 29 juni 2012

UITSPRAAK

van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende),

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 23 juni 2011, nummer AWB 10/4167, in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 82.293 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.195. Daarbij is bij beschikking € 2.998 heffingsrente in rekening gebracht.

1.2 Op het bezwaarschrift heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag en – naar het Hof begrijpt – de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 23 juni 2011 gegrond verklaard voor zover het betrekking heeft op de beschikking heffingsrente, de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de beschikking heffingsrente, de beschikking heffingsrente verminderd tot een bedrag berekend over de perioden 1 juli 2007 tot 2 juni 2008 en 2 december 2009 tot 17 april 2010 en het beroep ongegrond verklaard voor zover het is gericht tegen de aanslag.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5 Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2011 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en de Inspecteur.

1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1 Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar (2007) een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule afgekocht en in verband hiermee een bedrag van € 52.665 (hierna: de afkoopsom) ontvangen. Het betrof een verzekering op fractiebasis bij A N.V., polisnummer 001, met ingangsdatum 1 december 1984, welke verzekering een voortzetting was van een verzekering met het polisnummer 002. De investeringspremie (hierna: de premie) bedroeg € 6.882 (ƒ 15.166) voor de verzekering met het polisnummer 6154036.

2.2 Belanghebbende heeft op 2 maart 2008 de aangifte IB/PVV voor het onderhavige jaar ingediend waarin de afkoopsom niet is opgenomen.

2.3 Aan belanghebbende is met dagtekening 18 juni 2008 een voorlopige aanslag IB/PVV voor het onderhavige jaar opgelegd, conform de ingediende aangifte IB/PVV. Aan heffingsrente is een bedrag van € 215 vergoed.

2.4 De Inspecteur heeft bij de vaststelling van de aanslag het aangegeven belastbare inkomen uit werk en woning van € 29.628 verhoogd met de afkoopsom. De aanslag is gedagtekend 17 april 2010.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is of de Inspecteur terecht de aangifte IB/PVV heeft gecorrigeerd met de volledige afkoopsom, of de Inspecteur terecht heffingsrente in rekening heeft gebracht en of de Rechtbank terecht heeft geoordeeld dat belanghebbende niet in aanmerking komt voor een vergoeding van de kosten van de bezwaarfase. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en de Inspecteur bevestigend.

3.2 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.3 Belanghebbende betoogt dat de premie op de afkoopsom in mindering moet worden gebracht, omdat deze destijds niet in aftrek is gebracht. Belanghebbende concludeert dan ook tot een vermindering van het belastbare inkomen uit werk en woning met € 6.882, tot een bedrag van € 75.411. Verder concludeert belanghebbende tot vernietiging van de beschikking heffingsrente en tot een kostenvergoeding voor de bezwaarfase.

3.4 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid beroep
4.1 De uitspraak op bezwaar is gedagtekend op 28 september 2010. Belanghebbende heeft in een e-mailbericht van 29 september 2010 aan de Inspecteur verzocht de heffingsrente te verminderen. Het Hof is met de Rechtbank van oordeel dat dit bericht op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) als beroepschrift doorgezonden had moeten worden naar de Rechtbank. Het tijdstip van indiening bij de Inspecteur is bepalend voor het tijdstip van indiening, zodat het beroep terecht ontvankelijk is verklaard.

4.2 Dat er sprake is van een elektronisch verzonden bericht staat niet aan de ontvankelijkheid in de weg. Ingevolge de artikelen 2:15, lid 1, en 8:40a van de Awb kan een bezwaar- of beroepschrift langs elektronische weg worden ingediend voor zover het bestuursorgaan of de bestuursrechter kenbaar heeft gemaakt dat deze weg is geopend. Een op die wijze toegezonden geschrift kan worden geweigerd, welke weigering op grond van artikel 2:15, lid 4, van de Awb wel zo spoedig mogelijk aan de afzender moet worden meegedeeld.

4.3 Ingevolge artikel 6:6, aanhef en onderdeel b, van de Awb kan een bezwaar of beroep niet-ontvankelijk worden verklaard indien het bezwaar- of beroepschrift is geweigerd op grond van artikel 2:15 van de Awb, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.

4.4 Aangezien niet aan belanghebbende is meegedeeld dat zijn geschrift is geweigerd, mag ervan worden uitgegaan dat het elektronisch verzonden geschrift rechtsgeldig is ingediend.

Aanslag
4.5 Belanghebbende stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat de premie op de afkoopsom in mindering moet worden gebracht, omdat deze destijds niet in aftrek is gebracht. Verder had volgens belanghebbende de Belastingdienst de betreffende aangifte IB/PVV moeten bewaren en hem anders moeten informeren over de noodzakelijkheid van het bewaren van deze aangifte.

4.6 Ter bepaling van het inkomen uit de afkoop van een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule dient de zogenoemde saldomethode, zoals neergelegd in artikel 25, lid 1, onderdeel g, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet), te worden toegepast op hetgeen ter zake van de beëindiging van de kapitaalverzekering is uitgekeerd.

4.7 De saldomethode houdt in dat de afkoopsom wordt belast voor zover deze de waarde van de prestatie (de premie) te boven gaat. Daarbij wordt – voor zover van belang – de waarde van de prestatie verminderd met de premie die ingevolge de Wet bij de bepaling van het belastbare inkomen in aanmerking kon worden genomen.

4.8 Tussen partijen is niet in geschil dat de premie in aftrek kon worden gebracht. Het Hof zal partijen daarin volgen. Het betoog van belanghebbende kan dan alleen slagen met een beroep op het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 29 juni 1990, nr. DB90/3579, BNB 1990/341. In dit besluit wordt onder meer als voorwaarde gesteld dat de belastingplichtige aantoont dat de premie in het verleden niet in mindering op het inkomen is gebracht. Aangezien belanghebbende niet meer over de betreffende aangifte beschikt en ook anderszins geen bewijsmiddelen heeft ingebracht, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat de premie destijds niet in aftrek is gebracht. Het beroep op het besluit slaagt daarom niet. De premie kan derhalve niet in mindering op de afkoopsom worden gebracht. Hierbij merkt het Hof nog op dat op de Belastingdienst geen verplichting rust belanghebbende te informeren over het bewaren van ingediende aangiften IB/PVV.

Heffingsrente
4.9 Belanghebbende betoogt dat de gehele heffingsrente moet vervallen omdat bij zorgvuldige behandeling van de ingediende aangifte IB/PVV al in maart 2008 een gecorrigeerde aanslag (inclusief de afkoopsom) had kunnen worden opgelegd aangezien de Belastingdienst reeds vanaf 22 maart 2007 beschikte over informatie over de afkoopsom.

4.10 Het Hof stelt voorop dat ingevolge artikel 11, lid 3, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de bevoegdheid tot het vaststellen van de aanslag vervalt door verloop van drie jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. In het onderhavige geval betekent dit dat de Inspecteur de aanslag uiterlijk op 31 december 2010 had moeten vaststellen en is de aanslag, nu deze is gedagtekend 17 april 2010, derhalve tijdig vastgesteld. De inspecteur is niet in alle gevallen bevoegd de heffingsrente die volgens de wettelijke bepalingen verschuldigd is, volledig in rekening te brengen. Het zorgvuldigheidsbeginsel kan hieraan onder omstandigheden in de weg staan (vgl. HR 28 maart 2001, nr. 35968, LJN AB0764, BNB 2001/297). Dergelijke omstandigheden zijn naar het oordeel van het Hof niet aanwezig. Wet noch beleid verplicht de Inspecteur een correctie op de ingediende aangifte IB/PVV onmiddellijk na ontvangst van deze aangifte door te voeren en neer te leggen in een aanslag, ook al zijn relevante, maar nog nader onderzochte, gegevens intern voorhanden (vgl. HR 25 februari 2010, nr. 09/03966, LJN BP5536, BNB 2011/138).

Kosten bezwaarfase
4.11 Belanghebbende betoogt dat hij recht heeft op een vergoeding voor de in de bezwaarfase gemaakte kosten. Ingevolge artikel 7:15, lid 3, van de Awb moet om een kostenvergoeding worden verzocht voordat uitspraak op bezwaar is gedaan. Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof aangegeven dat het verzoek om een kostenvergoeding eerst na de uitspraak op bezwaar is gedaan. Nu ook anderszins niet is gebleken, stelt het Hof vast dat het verzoek na de uitspraak op bezwaar is gedaan, zodat belanghebbende niet in aanmerking komt voor een vergoeding van deze kosten.

Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.


5. Kosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.


6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.


Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.A. van Huijgevoort, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. A.J.H. van Suilen, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2011.

Bron: www.rechtspraak.nl

LJN-nummer: BV0375